Veenbonken op het strand
Het strand na een storm.
Omstreeks het jaar 900 lag vanaf
de Noordzee tot aan de hoge
gronden in het oosten van ons
land een groot veengebied. Deze
brede strook vruchtbare grond
van plantenresten strekte zich
zelfs nog verder zeewaarts uit
dan de loop van de huidige kust
lijn van Noord-Holland en Texel.
Het stuk veengebied waartoe de
kop van Noord Holland behoor
de omvatte het Balgzand en het
grootste gedeelte van de Wierin-
germeer, verder strekte het zich
uit over een gedeelte van de hui
dige Waddenzee tussen Wierin-
gen en Friesland. Omdat door
getij invloeden en een droger kli
maat voldoende afwatering plaats
vond kwamen in de periode 950 -
noo grote delen veengebied
droog te liggen en werden zelfs
bewoonbaar. Er vond toen op klei
ne schaal ontginning en verkave
ling plaats. Door stormvloeden in
de eeuwen daarna en sterke getij
invloeden tot omstreeks 1550 -
1600 vernietigden overstromingen
de ontginning en de bewoning van
toenmalige kleine kustdorpen als
Callantsoog en Huisduinen. De
dorpen bevonden zich toen nog
kilometers ver ten westen van de
huidige kustlijn. Het gevolg was
dat de vroegere bewoners hun
huizen herhaaldelijk landinwaarts
moesten verplaatsen. Uiteindelijk
konden zij zich achter bescher
mende duinen en dijken blijvend
vestigen op de plek van de huidige
dorpen Callantsoog en Huisdui
nen. Vanaf dat moment maakte
het overstroomde en buitengedijk-
te veengebied deel uit van de
Noordzeebodem.
In de jaren daarna gebeurde het re
gelmatig dat de branding het veen
lossloeg van de zeebodem en de
krachtige vloedstroom de zwarte
bonken het strand opschoof. In de
Zeventiende Eeuw mochten de ar
men het naar oud gebruik zonder
betaling aan het dorpsbestuur als
brandstof verzamelen. Dat recht
gold alléén voor de armen want
daarnaast werd het strand ook ver
pacht. Zo verhuurde de Callants-
oger dorpssecretaris Dirk Abbestee
in 1663 het aangespoelde en opge
graven veen tussen de grensschei
dingen met Huisduinen en Petten
aan de hoogste bieder als: "Alle op-
gespoelde veen ofte daryen die nu
aireede aangedolven zijn, met ver
bod om dichter dan 25 roe (ruim
130 meter) bij de Zijper Zanddijk of
de duinen te delven en onder be
ding, dat de armen, die vanouds
veenbonken op strand verzamel
den, niet in hun recht belemmerd
mochten worden" (1).
Regelmatig kwamen nog de resten
van de overstroomde bewoning
naar boven. Zo vond J. Westenberg
omstreeks 1960 op het strand bij
Groote Keeten, ten noorden van
paal 10, de resten van een middel
eeuws kleidijkje waarin harde tur
ven waren verwerkt. Gelijkertijd
bracht de branding bij storm ten
noorden en zuiden van paal 10 klei
grond van een oude polder aan het
licht. In de klei waren wagen- en
hoefsporen van runderen duidelijk
herkenbaar. Onderzoek wees uit
dat het dijkje een fragment was van
de oostelijke polderbedijking en dat
het in een heel vroeg stadium de
oostkant van het eiland Callantsoog
moet zijn geweest.
109