schepten er soms, als er geen offi cieren in de buurt waren, geheel goede kolen tussen. Aangevuld met turf kreeg je zo de wintervoorraad brandstof. Die ging naar de zolder. Doorleren zeldzaamheid De hoofdonderwijzer drong bij goe de leerlingen aan op doorleren. Maar dat zat er zelden in. Vissers gezinnen in deze buurt hadden vijf tot tien kinderen. Doorleren bete kende geen inkomentje, integen deel: extra kosten. Voor zo'n jongen (voor meisjes was het al helemaal geen goed idee om verder te leren) moesten immers de school, boeken en kleding betaald worden. Je moest maar naar zee of een ander baantje zoeken, zoals loopjongen. Dan verdiende je (in 1912) 1,75 per week voor zo'n zestig uur wer ken. Nadeel van dat baantje was dat je schoenen zo hard sleten. Repare ren kostte geld en dus hield je er niet te veel aan over. Derde mannetjes De jongens, die na de school naar zee gingen, werden 'derde manne tje', zeg maar jongste bediende, op een botter. Die zorgden aan boord voor eten en drinken, hielpen bij het binnenhalen van de netten en bij het schoonmaken van de vis. De ingewanden eruit halen, het zoge noemde strippen. Je kon ook kran tenbezorger worden. Maar omdat dat ook op zondag moest gebeuren, was dit voor de veelal gereformeer de Visbuurters ondenkbaar. De Brouwerstraat heer A. van Veen heeft nog voor een banketbak ker gewerkt (ƒ2,50 per week) en voor een ho ger loon in de bollenrooierij. De meisjes uit de Pilobuurt gingen na school in een 'diensie', bij een dominee of bij officieren van de marine. Dat bracht ƒ2 a 2,50 op, met de kost. Uiteraard eten in de keuken. Je moest zelf je 'uniform' (schortje, mutsje) aanschaffen. Andere meis jes pelden garnalen. Gort met stroop Vrouw Anne mocht 's morgens heel vroeg overgebleven gort bij de marineschepen halen. Ze verkocht die vervolgens aan Pilo-ers, die geen brood genoeg in huis hadden. Gort met stroop werd toen veel ge geten. Naar zee, het leven op een botter In een botter was het 'vooronder' het verblijf van de meestal driekop pige bemanning. Aan weerskanten was een brede houten bank, die ook als bergruimte kon worden benut. Aan een kant zaten kleine kastjes voor 'de boodschappen' (eten en drinken), aan de andere kant een kooi. Een hou ten schot scheid de het vooronder van de boeg. Achter het schot lagen de netten, wat touwwerk en een zak met ha ver doppen: je bed. Tegen het Casstraat schot stond een klein kacheltje ('du veltje') voor verwarming en om op te koken. Naast het kacheltje de 'kwatbalie', waar het sap van de pruimtabak in gespuugd werd. Ver der waren er aan boord een scheepsklok, een barometer, een kompas en een vat met drinkwater. De vloer was de tafel. Uiteraard had ieder vaartuig een bijbel aan boord. Zwemvesten of reddingsboeien waren onbekend, evenals verbandtrommels. Verbin den kon ook met een ouwe lap. Voorschriften waren er niet, ieder een rommelde maar wat aan. De twee oudsten aan boord deden de wacht: vier uur op, vier uur af. Eén kooi was dus genoeg. Gevist werd met een kor, die vier of vijf uur te water ging. Het risico dat je de netten lcapotviste aan een obsta kel op de bodem was vrij groot. Het menu aan boord bestond voor al uit vis, meestal gebakken of ge stoofde scholletjes of poon. Met wittebrood, rijst en/of gestoofde kool. Met langskomende zeesche pen ruilde men wel vis voor eieren, kaas en jenever. Hele Noordzee WC Een houten tonnetje deed dienst als toilet, maar veelal ging je op de rand van het boord zitten en was de hele Noordzee WC. In de zomermaan den laadde men voor een reis vier of vijf manden gemalen ijs, dat in de twee ijskisten aan boord gestort werd. Als men onder de kust viste, waren strippen en ijs niet nodig. 59

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Levend Verleden - Den Helder | 2000 | | pagina 7