Twee Peperhuisjes
Het staat er in gouden letters op: Peperhuisje. Een begrip in Den Hel
der. Binnen de Koninklijke Marine is het gebouwtje sinds begin jaren 70
onlosmakelijk verbonden met de gebruiker: de marinevoorlichtings
dienst. Met de aanstaande verhuizing van het Commandement der Zee
macht in Nederland naar de Nieuwe Haven en een nieuwe invulling van
leegkomende Paleis is ook de toekomst van dit Peperhuisje onzeker
geworden.
■V. DEN HELDER
De curieuze naam wordt vaak ver
klaard met verhalen over de accijn
zen die zeilschepen moesten beta
len, als zij met hun waardevolle
lading specerijen uit de Oost terug
keerden op de rede van Texel.
Inderdaad was het Peperhuisje ooit
het domein van de Heer Ontvanger
der Rijksbelastingen, zoals het zo
plechtig heette. Maar, zoals vooral
oudere Nieuwediepers zullen
weten, het oorspronkelijke Peper
huisje stond op een andere plek.
Meer zuidelijker, tegenover het
toenmalige hotel Den Burg. Het
zag er ook anders uit. Vierkanter,
ongenaakbaarder. Met aan drie zij
Hapengezicht, rechts het Peperhuisje.
den elk twee ramen en bovenop
een puntdak. Behalve de rijksont
vanger zetelden hier de inspecteur
der rijksbelastingen en enkele dou
aneambtenaren.
Noodvisafslag
Naar verluidt zou er ooit ook een
noodvisafslag in zijn gevestigd,
maar dat wordt door anderen weer
tegengesproken. Feit is wel dat op
de steiger voor het Peperhuisje
regelmatig vlettenvissers afmeer
den. De vangst werd ter plekke aan
land gebracht en verkocht, zoals op
foto's uit het einde van de vorige
eeuw is te zien. Rond 1890 was
Kees de Boer de plaatselijke afsla
ger.
De belastingdienst verhuisde in
1898 naar het Koningsplein. Het
Peperhuisje kwam leeg te staan,
maar niet voor lang. De Koninklij
ke Marine had er wel belangstel
ling voor. Bij het marinepersoneel,
en meer nog bij het thuisfront,
werd regelmatig geklaagd over de
slechte verbindingen tussen sche
pen op de rede en de vastewal, als
mede over de beroerde informatie
voorziening over de vaarbewegin-
gen van de vloot. In Het Marine
blad beschrijft A. F. J. Romswinc-
kel in oktober 1898 in lange volzin
nen het kleine leed van de marine
man en zijn familie:
„Men denkt daarbij eens hoe dik-
werfs men soms familiebetrekkin
gen van onderofficieren en minde
ren uren lang nabijWierhoofd kan
zien staan, steedes uitkijkende
naar eene sloep van boord .waar
mede bijvoorbeeld waschgoed of
eenige andere boodschap kan wor
den meegegeven. Een andermaal
komt het voor, dat eenig schepe
ling, die een dienstboodschap aan
de wal heeft moeten verrichten,
zijn sloep buiten zijn schuld mis
loopt, zonder dat hij dan ergens
zich kan vervoegen om te verne
men, wanneer de volgende sloep
kan verwacht worden en zonder
dat hij bij ongunstig weder zich
ergens op eene droge plaats zal
kunnen bergen."
14