zeedijk en Texels picturale strand? Het zonnetje sproeide stralend licht over de besneeuwde stad, en haar warmte veroorzaakte brijige plek ken hier en daar. De kinderen die met de bobslee speelden op de kluft bij het Helden der Zeeplein, moes ten zich allengs met een drassige baan tevreden stellen. Maar ze ble ven er zich onbewust koesterend in het zonlicht dat in deze winterse wereld overtuigender dan ooit sprak van een naderende lente. Het viel niet mee, om langs het glibbe rig talud het stalen trapje te berei ken. Op de bovenste trede bleven we even staan, met een gevoel alsof we in een andere wereld kwamen. Het vrolijke geroep van de spelende kinderen, zo heel dichtbij, scheen te vervagen. De stad met haar gesta dig voortkabbelende leven schoof weg achter ons. En even later ston den we daar alleen, met de rug te gen het groengrijs van de muur, ge nietend van het volmaakte schilde rij tussen onze voeten en de einder van West naar Oost. Tussen Fort Vismarkt en Texel was de horizon leeg. Een ontzaglijk schotsenveld strekte zich uit van de dijkvoet tot aan de hemel. Een grijzige streep, flauw gebogen, scheidde het glin sterend wit van het egale blauw. Wat meer naar rechts worstelden drie kotters door de schotsenzee. Drie kleine zwarte silhouetjes tegen een verblindend witte achtergrond. Het regelmatige, zelfbewuste gepuf van hun motoren drong nauwelijks tot ons door. We kregen een onbedwingbare lust om bovenop de lange richel opge waaide sneeuw te gaan zitten, en waarom zouden we die lust ook be dwingen? Deze wereld ten noorden van onze Helderse Chinese muur, is vrij en hier valt alle kleinzielig ge pieker uit de toon. De Vloedstroom, die op zijn rug een miljoenenleger van schotsen met zich voert, neemt ook onze gedachten mee, maakt onze geest ijler en lichter. Kleine stofnesten van zorgen worden schoon gestreeld en de dartele cap riolen van op buit beluste vogels doen alle sporen van naargeestig heid verdwijnen. Tussen de pieren, vlak vóór ons, begint een prachtig meer, waarvan de proporties juist niet te groot en juist niet te klein zijn. Met één oogopslag kunnen we de weldadige siddering overzien van het blauwige wateroppervlak, beschenen door een vroege lente zon. Gelukkig en toch jammer, dat het hier niet zwart staat van men sen, op deze wonderschone boule vard. Gelukkig, want een mensen zee zou een schril contrast vormen met de verstilde pracht van deze na tuur. Mensen kunnen immers niet zwijgen? Maar toch jammer, want waarom zoeken zij niet voor een luttel uur het rustgevend verblijf in deze welhaast bovennatuurlijke omgeving? Waar de ziel bezinkt en het oog de pure schoonheid haast niet verwerken kan? We zitten hier alleen, terwijl een zachte koelte met onze haren speelt, alleen met de meeuwen en de eenden, met de voorbijschuiven de schotsen en de drie zwoegende kottertjes. We steken een sigaret op en kijken maar. Zitten nog stil, wanneer het peukje allang sissend gedoofd is in het sneeuwtapijt. Dan horen we een ijl geronk, dat snel aanzwelt. Hoog boven ons vinden we eindelijk de bron van dat vreemd geluid: een viermotorige bommenwerper, die het Marsdiep kruist. Vaag kruipt in onze herinne ring het beeld naar boven van gol ven Lancasters, die de hemel met brede witte strepen doorsneden. Hoe lang is dat al weer geleden? We staan op en keren terug. Klaute ren weer naar boven langs het sta len trapje en zien daar weer de kin deren nog steeds genietend met hun bobslee. Uit hun gezichtjes straalt onbezorgdheid en spanning, levenslust en blijdschap tegelijker tijd. We glissen naar beneden en staan daar weer op het Helderse plaveisel, vlak voor het klokkenloze monument. Rechts de besneeuwde vlakte van Oud Den Helder, waar straks weer huizen zullen staan. En we zijn blij, die kinderen gezien te hebben, en alleen geweest te zijn met het water en de wind, met de sneeuw en de schotsen, met de meeuwen en de drie zwoegende kottertjes in dat wonderschone schilderij. Samengesteld door Geert Hakkenes 71

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Levend Verleden - Den Helder | 1999 | | pagina 7