53
1. Harpoen.
2. IJzeren punt van een harpoen.
3. Lens.
4. Klein hakmes.
5. Hakmes (beide hakmessen gebruikt bij
het flenzen).
6. Punt van een bootshaak.
7. Spekmes.
8. Haak.
9. Haakanker (beide haakankers gebruikt
voor het verankeren van de dode wal
vis).
to.Harpoenlijn, zoals die in de sloep lag.
voor de mens. Men heeft in de ja
ren dertig van de zeventiende eeuw
enkele malen gepoogd te overwin
teren, omdat na vertrek van de Hol
landers anderen het achtergebleven
materiaal stalen en de behuizingen
vernielden. De overwinteringspo
ging van Outger Jacobsz uit Groote
broek en zijn zes mannen op Jan
Mayeneiland in 1633/34 werd een
tragische mislukking.? Ook die van
Andries Jansz. van Middelburg c.s.
op Spitsbergen (1634/35) mislukte
jammerlijk. Alleen de overwinte
ring van Jacob Seegers en zijn zes
mannen (1633/34) op Spitsbergen
slaagde, maar bleek toch niet voor
herhaling vatbaar (zie herinne
ringssteen).
In de achttiende eeuw is het wel ge
beurd dat Hollanders 'overwinter
den' bij de Eskimo's op Groenland.
Toen hun schepen, in 1777 in het
ijs bekneld geraakt, moesten wor
den verlaten en de groepjes man
nen na een barre tocht over het ijs
de vaste wal bereikten.8
J.T. BREMER
Literatuur
1. Grote Winkler Prins Encyclopedie
(deel 23), 8e druk (1983).
2. G. Muller Fz, Geschiedenis der
Noordsche Compagnie, 1874, blz.
153-
3. J. Brander, Het eiland Jan Mayen en
de overwintering aldaar van 1633/34,
1934, blz. 6.
4. J.T. Bremer, Zijpe deel 1,1985, blz.
109/110.
5. P. Dekker, De laatste bloeiperiode
van de Nederlandse arctische walvis
sen robbevangst 1761-1765, Zaltbom-
mel 1971, blz. 314 e.v.
6.L. Haquebord, R. de Bok, Spitsber
gen 790 N.Br., 1981, blz. 130 e.v.
7. P.Noordeloos, Herinneringen aan
Outger Jacobsz van Grootebroek, in:
West Friesland Oud en Nieuw,
1929, blz. 135 e.v.
8.L. Haquebord, W. Vroom (red.),
Walvisvaart in de Gouden Eeuw,
1988, blz. 89 e.v.
Andere dieren zichtbaar op de plaat (links vooraan)
zijn walrussen, reusachtige zeelobbesen met een leng
te van 4 bij 2,5 a 3 meter. De reusachtige slagtanden,
vaak wel 80 cm lang hadden een hoge ivoorwaarde.
Ook de huid en het vet van deze beesten werden ge
bruikt. Overige dieren in deze gebieden zijn poolvos
sen en allerhande vogels, met name eenden, eidergan-
zen en (ivoor)meeuwen.
Rechts van de walvisvaarders op de achtergrond zijn
enkele traankokerijen afgebeeld, getekend naar een
schilderij van W.C. de Man (1639) aanwezig in het
Rijksmuseum te Amsterdam.
Zo'n kokerij bestond uit een grote roodkoperen ketel of
pan, geplaatst op een reusachtig stenen fornuis, dat
met hout en walvisafval werd gestookt. Twee mannen
stonden aanhoudend te roeren om te zorgen dat de
spekbrokken niet vastraakten aan de pan. Na een paar
uur koken werd de traan met grote koperen lepels afge
schept en in tinnen gegoten, die aan de onderkant
voorzien waren van een rooster. De traan liep door de
openingen in andere vaten, maar de uitgekookte 'ka
nen' bleven op het rooster achter. Daarna werd de
traan nog meer afgekoeld, gezuiverd, in tonnen gego
ten en in vlotten met twintig stuks tegelijk naar het
schip vervoerd. Gewoonlijk kon een schip zo'n dui
zend vaten bergen. De afgebeelde bergen tenslotte zijn
niet erg spits, de koude laat zich raden: sneeuw en ijs.
De zon daalt van begin mei tot het midden van augus
tus dan wel nooit onder de horizon, maar het blijft
koud: de zonnestralen vallen zo schuin en moeten zo'n
lange weg door de nevelige dampkring afleggen, dat zij
slechts weinig warmte geven. Afwisseling van dag en
nacht is er in de periode half augustus tot half oktober
en van half februari tot half mei. In de winter is het
vier maanden onafgebroken nacht; een verschrikking