In Den Helder scheen altijd de zon Herinneringen van kapitein Jacob Schol De redactie beschikt over twee boekjes, geschreven door jacob Schol (geboren 09-11-1897). Hij verhaalt daarin over zijn jeugd en opleiding, maar vooral over het leven waarvan hij hield: varen! Jacob Schol werd geboren in de Wezenstraat, als zoon van Hendrik Schol en Gerritje Bais. Zijn voorva deren waren loodsen en zeelui. Opa Schol was loods- schipper en ook de ooms van vaderskant hadden allemaal voor een varend bestaan gekozen. Zij woon den in kustplaatsen als Hoorn, Enkhuizen, IJmuiden, Velsen, Vlissingen en Den Helder. Jacob Schol trouwde in Den Helder op 13 oktober 1922 met Johanna Catharina Schoorl. Op oude akten van de Helderse burgerlijke stand staat achter zijn naam als beroep: gezagvoerder koopvaardij. In dit nummer het eerste deel uit: 'Herinneringen, aansluitend bij mijn zeilvaarttijd, deel i.' Als ik terugdenk aan mijn jeugd in Den Helder, dan lijkt het of daar al tijd de zon scheen. Mijn eerste her innering is dat ik in de wieg stond van mijn zusje. Onze buurvrouw, Trijntje Smit, kwam mij zoeken, maar zij vond mij niet. 'Waar is die Jacob gebleven?'. Ik stond te trappe len van plezier achter de gordijntjes van de wieg. Toen deed ik ineens de gordijnen open... Er staat mij ook nog zoiets bij dat vader zei: 'De ooievaar heeft een zusje gebracht en toen ik de ooie vaar een glaasje aanbood beet hij met zijn sterke snavel het glaasje kapot'. Ik heb de zin daarvan nooit begrepen. Vader was in die tijd leerling- loods/matroos op een kanaalschoe ner. Om de veertien dagen lag hij een week binnen. Tenminste, als ze een beetje vlugge thuisreis hadden gehad. Verder herinner ik me dat ik er al tijd een grote hekel aan had om te worden gewassen. Mijn moeder deed dat nogal hardhandig. Met twee kinderen had zij het natuurlijk druk en was ze daarom niet zo geduldig met ons. Als je je niet vlug genoeg omdraaide kreeg je een klap op je bibs. Ik moet een keer gezegd hebben: 'Oh moeder, ik heb mijn buikie zo schoon gehouden'. Want vooral het wassen van mijn buik met dat koude water vond ik verschrikkelijk. Als vader thuis was ging dat heel anders. Dan stond je ook in de teil, maar hij aaide meer dan hij waste. Ik werd dus veel liever door vader dan door moeder gewassen. Ons huis stond in de Wezenstraat, nummer 21. Al heel vroeg werd mij geleerd te zeggen: 'Ik heet Iekapie Kol, Wezenstraat 21'. En dan kwam er dikwijls achter aan: 'dikke armen'. Ik was een mollig jochie en als ik bij moeder op de arm zat, knepen de buurvrouwen mij in de armen en zeiden: 'Wat heeft -ie dikke ar men!' Soms zei ik er achteraan 'timmerman'. Hoe ik daar aan kwam weet ik niet. Dat beroep kwam helemaal niet in mijn familie voor. Die telde alleen zeelieden. Het was in Den Helder natuurlijk niet altijd mooi weer. Ik weet nog hoe ik op een regenachtige dag sa men met mijn zusje, met de neuzen tegen de ramen gedrukt, naar buiten zat te kijken. Tussen de bloem potten door. En ik rook dan de geur van geraniums. Als ik nu een geranium ruik denk ik nog altijd aan dat moment terug. Op het plaatsje achter ons huis speelde ik met mijn zusje vaak vader en moedertje. Ik pakte dan uit de schuur de laarzen van mijn vader, hing die om mijn nek en zei met zware stem: 'Nou, ik ga naar zee, hoor'. De Wezenstraat. 46

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Levend Verleden - Den Helder | 1998 | | pagina 14