gingen beproeven. Tussen 1598 en
1602 vertrokken 65 schepen in 15
vloten naar Oost Indië; 50 schepen
kwamen behouden terug. Aan zo'n
ongeregelde vaart van elkaar op
leven en dood beconcurrerende
gelegenheidsondernemingen,
kwam een einde toen raadpensio
naris Johan van Oldenbarnevelt
deze 'Voorcompagnieën' in één
grote handelsonderneming omzet
te: de Verenigde Oost Indische
Compagnie (1602-1798). Deze
V.O.C. verkreeg van de Staten het
alleenrecht van de vaart en de han
del op Oost Indië. Op 18 december
1603 voer de eerste volledig door de
V.O.C. uitgeruste vloot uit: twaalf
zwaar bewapende schepen onder
bevel van Steven van der Haghen.3
Bijna twee eeuwen lang zouden
jaarlijks een of meer vloten volgen,
de meesten vanaf de rede van
Texel. Daar nam men goederen,
proviand en vooral ook drinkwater
in en kwam het grootste deel van
de bemanning aan boord. De mees
te rijk beladen retourvloten kwa
men hier ook aan; de schepen wer
den gedeeltelijk gelost in zoge
naamde lichte scheepjes. Dit alles
gaf grote bedrijvigheid waarvan ook
het volk aan het Marsdiep profiteer
de. Een van degenen die aan dit
alles in elk geval goed verdiende
was Roelof Robijn (1727-1781), telg
uit een bekend Huisduiner
geslacht en blijkens de inscriptie op
zijn grafsteen op de Algemene
Begraafplaats te Huisduinen 'Com
mandeur in dienst der Oost Indi
sche Compagnie ter Reede Texel.'4
Maar ook de bakker, aardewerk en
textiel leveranciers, herbergiers, ja
zelfs de simpelste vletterlui en
sjouwers verdienden bij tijd en
wijle een goed stuk brood aan de bedrijvigheid rond
de schepen der V.O.C.
Opmerkingen bij de plaat.
De drie schepen van Van Neck liggen rechts in een
baai gevormd door de kust en afgesloten door enkele
koraalriffen, waarvan sommigen met wat schrale pal
men zijn begroeid. De lichte branding rechts vooraan
schuimt om zo'n rif.
Op de achtergrond de stad Bantam aan de voet van
een zwaar gebergte. Nauwelijks zichtbaar: een stevige
muur van rode steen om de stad - over de muur is
een moskee zichtbaar; buiten de muur die niet-isla-
mieten waaronder Chinezen. Op weg naar de aanzei
lende schepen links: open prauwen met vruchten en
koopwaar beladen - een soort parlevinkers. De prauw
met het dakje van gedroogde palmbladeren was meer
een handelsvaartuig voor de kustvaart. 5
J.T. BREMER
Literatuur:
1 J.C. Mollema, De Nederlande vlag op de wereldzeeën,
Amsterdam z.j. (1935?).
2 J.K.J. de Jonge, De opkomst van het Nederlandsche
Gezag in Oost-Indië, deel II, 's Gravenhage 1847.
3 F.S. Gaastra, De geschiedenis van de V.O.C.
Leiden/Zutphen 1991.
4 J.T. Bremer, Oorkonden in steen, Schoorl 1992.
5 J.W. de Jongh en H. Wagenvoort, Schoolplaten voor de
Vaderlandsche Geschiedenis, Groningen, Wolters, z.j.
(1920?).
20