het Kooijhuis met zijn Erven alhier
in deese jurisdictie sal moogen
overneemen voor de somma van
Agthonderd gulden mits die pen
ningen in den boedel of naarlaten-
schap inbrengende off op zijn Erf-
partie laten korten en valideeren'.5
Jonker Pieter, want zo noemde hij
zich, die aanvankelijk op de nabij
gelegen boerderij 'De Garst' woon
de, kwam na het overlijden van
zijn vader als kooiker op Quelder-
beek. Niet voor erg lang overigens,
want op 26 juni 1807 kocht hij
'een huismanswoning genaamt
Zandwijk, gelegen in de hoek van
de Keinsmer en Ruygeweg, gete
kend D no 1 met 'boschland',
tesamen met de landerijen groot
69 morgen en 503 roeden. De ver
koopsom bedroeg 2400 gulden.6
Hij zag zich toen echter genood
zaakt zijn eigendomsgedeelte van
Quelderbeek aan Domeinen te ver
kopen (13 mei 1808). Zijn nieuwe
bezit bezorgt hem in 1810 de post
van hoofdingeland van de Zijpe en
Hazepolder en vervolgens zelfs de
post van adjunct-maire.
Brief aan de koning
Waarschijnlijk in verband met het
nieuwe adelsbeleid na de Franse
tijd heeft Pieter van Brederode op
17 april 1817 in een brief aan de
Koning gevraagd om bevestiging
van zijn adeldom. Hij beroept zich
daarbij op het feit dat hij door
geboorte
Hoeve Kwelder
beek anno 199S
staat op dezelfde
plek waar ooit
hoeve Qaelder-
beek stond van
Hendrik van Bre
derode.
'den vooregte van de uijtoffeninge der vrije Jagt in
Holland en West Vrieseland' geniet, een 'weldaad
aan een afstammeling van eene oude familie...'.
Maar zo eenvoudig lag het niet. Deze 'vrije jacht'
immers was niet voorbehouden aan de adel. Ook
anderen konden dit recht verkregen hebben, bijvoor
beeld door het bekleden van sommige ambten of
bedieningen. Inderdaad was Pieter's vader Hendrik
blijkens de notulen der Houtvesterij tot de jacht
gekwalificeerd geweest. Maar meer ook niet en de
Hoge Raad van Adel adviseerde de Koning dan ook
negatief. Zolang geen andere bewijzen dan genoemd
jachtrecht konden worden aangevoerd, werd de erken
ning van adeldom niet gegeven (Kon. Besluit 7 juli
1818 nr. 96)7
Brugwachter
Het ging Pieter intussen niet voor de wind. Bij akte
van 9 mei 1818 voor notaris A. Sloos te Zijpe had hij
'Zandwijk' (voor 3500,weer verkocht en raakte
dientengevolge hoofdingeland af. Waarschijnlijk is hij
kort na het gereedkomen van het Noordhollands
Kanaal brugwachter geworden, want op een lijst van
ingezetenen van circa 1825 staat hij als zodanig geno
teerd. Maar ook dat ging niet geweldig. In een brief
van 12 december 1831 doet burgemeester G. Blaauboer
zijn beklag over de wijze waarop Van Brederode als
brugwachter functioneert, maar dat heeft niet tot zijn
ontslag geleid.8 Wanneer de 72-jarige Pieter van Bre
derode op 16 februari 1831 'te 9 ure 's avonds' zijn
leven eindigt is hij tot dat ogenblik nog steeds brug
wachter.
J.T. BREMER
Literatuur
H. Schoorl, Isaac LeMaire, koopman en bedijker, 1969,
blz. 61-63,186-187.
J. Belonje, Koegras, Den Helder 1974, blz. 39-40.
'De Navorscher' XXXII, 1882, blz. 502-504.
J.T. Bremer, Heren, boeren en knechten - bedijking en
bewoning van de Wieringerwaard 1610-1810, Schoorl,
1989, blz. 81.
J. Belonje, Koegras, Den Helder 1974, blz. 40, 41.
P. Dekker, Oude Boerderijen en buitenverblijven langs
de Zijper Grote Sloot, deel I, 1986, blz. 34.
J. Belonje, Koegras, Den Helder 1974, blz. 42-46.
J.T. Bremer, De Zijpe, deel II (1813-1920), 1991, blz. 27.
2
3
4
5
6
7
8
128