De begraafplaatsen van Den Helder en Huisduinen (5 slot)
Van doodgraver tot opzichter
In Den Helder en Huisduinen komt het beroep dood
graver al op een akte van acht november 1607 voor.
In de reglementen van het weeshuis, waarin werd
geschreven over 'den last van doodegraver voor de
dorpen van Huijsduijnen'. De schout gaf opdracht
om na het overlijden van 'soo eenen man of te vrou
binnen de jurisdictie' aan de weesmeesters en het
dorpsbestuur het aantal achter gebleven kinderen te
melden. Kinderen die voor opname in het weeshuis
in aanmerking zouden kunnen komen.
Een bijzonder beroep, doodgraver, vooral in vroeger
jaren in de tijd van bijgeloof, ja zelfs angst voor de
duivel! Met angst voor de geesten van de gestorvenen
die de eerste dagen na het overlijden nog op de
begraafplaats zouden rond dwalen. Geesten die ver
jaagd werden door geluid te maken, door tijdens de
tocht naar de begraafplaats de kerkklokken te luiden.
En dan de gewoonte in vele dorpen om eerst (meestal
drie keer) rond het kerkhof of de begraafplaats te
gaan, voordat de rouwstoet de dodenakker betrad. Dit
om de overgang van de wereld van de levenden naar
het dodenrijk te benadrukken. De rouwenden in de
stoet beschermden zich tegen de geesten van de over
ledenen door zich onherkenbaar te maken in rouwkle
ding.
Wijde gewaden, neergeslagen hoedranden en afhan
gende sluiers, alles in het zwart, moest dit voorkomen.
Dat was de wereld van de doodgraver eeuwen geleden,
een wereld van verdriet en verbittering, van geloof en
bijgeloof maar toch, altijd het rotsvaste vertrouwen in
God.
De namen van de doodgravers werden genoteerd in de
'Resolutieboeken van Huijsduijnen en de Helder',
hierin staan niet alleen de namen van mannen, ooit
oefenden ook vrouwen dit beroep uit. En eenmaal in
de familie gebeurde het nog weieens dat een zoon zijn
vader opvolgde.
De doodgraver had ook een recht en dat was 'het hou
den van de stier' voor de dorpen. Met andere woorden,
alleen zijn stier mocht de koeien van de beide kustdor
pen dekken. Omdat de doodgravers altijd op het
buurtschap Heiligharn (nu RK-begraafplaats) woon
den, werd het nabij gelegen duinachtig land waar de
stier (de bul) liep 'De Bulle Nolle' genoemd.
De doodgraver, schets door Jan en Kasper Luiken (1694)
Daarbij oefenden zij nog de taak uit van sluiswachter,
van de poldersluis waar het Helderse polderwater
werd afgevoerd (nu de oostzijde van de hoek Sluisdijk
straat en Ruyghweg). Tot het jaar 1721 nog een houten
sluisje met beschoeiing, daarna met stenen versterkt.
Ook werden de doodgravers als schotter (belastingin-
ner) aangesteld én als veeschutter om 'de beeste te
schutten volgens het oude regt dat hij de beesten die
hij losgebroken vindt vast te binden of het land in te
jagen'. Deze beroepen zorgden ervoor dat de doodgra
ver een redelijk bestaan had, want van het begraven
werd hij zeker niet rijk.
De doodgravers
Bij de aanstelling van de doodgraver werd de eed in de
handen van de schout afgelegd en werd hun naam bij
geschreven in de resolutieboeken van Huisduinen en
Den Helder.
Tot het jaar 1803 staan genoteerd:
1712 Thijs Claasz Pal
17x5 Jan Jansz Sonneveldt
118