Weekblad van Den Helder en het Nieuwediep
BINNENLAND
HELDER en NIEUWEDIEP 30 januarij 1847
Mijnheer de Redacteur!
Wees zoo vriendelijk om het onderstaande in
Uwe Courant te plaatsen, betreffende eene
Godsdienstoefening, gehouden te Giesendam
op den avond van den 7 Januarij II. onder aan-
hooren van den Dominé, bekend onder den
naam van de Ijzeren Cijs, vroeger smidsknecht
aan den Helder en thans predikant van eene
afgescheidene Gemeente te Giesendam. De
inzenders van deze waren met hun drieën aan-
schouwers van het navolgende zonderlinge
voorval.
Nadat de predikant eenige verwarde voorlezin
gen had gedaan, uit Van Kempen, Hellenbroek en
Smijtegeld, vroeg hij aan zijne toehoorders
hunne gevoelens van een en ander, die met lui
der stemmen verklaarden van dezelfde gevoe
lens te wezen als Zed., nogthans veranderde dit
spoedig, want een lid van den kerkeraad, met
name Roel van V...... verhief zich tegen den pre
dikant; deze gebood onmiddelijk: Roel, houd je
mond; deze dit niet verkiezende ontstond er
hevige twist tusschen hen, zoodat er alreeds ver
scheidene vrome zielen de kerk verlieten; hierop
verzocht Roel den predikant, omdat hij toch geen
vertrouwen meer in de leerstelling had, om hem
maar te schrappen; naauwelijks had Roel het
gezegd of de predikant nam het woord en sprak:
ik neem jelui allemaal tot getuigen en ingevolge
de Sencuuren van de H. Dienst, schrappen
wij Roel. Schrap mijn dan ook maar, Dominé
riep Dries de Br.l, want ik hou het met Roel. Ver
volgens nog anderen; dit was een tooneel van
verwarring: eindelijk verhieven er zich van die
ongelukkigen, die zich van den predikant had
den laten wijs maken, dat hij roeping van den
Heer had om naar N.-Amerika te gaan, en daar
op hun have en land verkocht hebben, om met
ZEd. mede te gaan; maar omdat de predikant dit
vertrek reeds dikwijls uitstelde, bestaat er bij
eenigen vrees, dat de gelden al op zullen zijn,
eer zij vertrekken. De predikant, de gevaarlijke
gevolgen voor zijn persoon ziende, deed een
laatsten uitval, die ons nog het vreemdst van
alles was. Verbeeld U, Mijnheer de Redacteur! dat
toen de predikant verzocht, hou jelui nu alle
maal je mond, en zeide: de ware roeping heb ik
nog niet gehad, maar ik zal het jelui dan maar
zeggen; van daag is Christus mij als gewelde
naar verschenen, en heeft mij den ganschen
dag vervolgd, zoodat ik, benaauwd van hart, heb
gevraagd, Heer! wat wilt gij? en toen is mij mijne
roeping bekend gemaakt en nu ga ik ook, versta
jelui? en daarop verliet ZEd, de kerk en wij ook.
- De Hooge Raad heeft maandag jl. behandeld
het beroep in cassatie, ingesteld door J. Kooij,
tegen een arrest van het prov. geregtshof, waar
bij hij is schuldig verklaard aan moedwillige
brandstichting van een gebouw, en te dier zake
veroordeeld tot de doodstraf. De ingeleverde
memorie strekte hoofdzakelijk tot betoog, dat
de gepleegde daad niet viel in de bepalingen van
art. 434 Wetboek van Strafregt, omdat de
beschuldigde zijn eigen gebouw in brand had
gestoken, en dus de gepleegde daad slechts was
voortgevloeid uit zijn eigendoms-regt. De pro
cureur-generaal van Maanen heeft geconclu
deerd tot verwerping van het ingestelde beroep
in cassatie, en daarbijverwezen naar een vroe
ger arrest van den Hoogen Raad (in zake Blom-
mestein), waarbij dit collegie, in overeenstem
ming ook met de fransche jurisprudentie, het
beginsel heeft aangenomen, dat de bepaling van
het genoemde artikel van het Wetboek van
Strafregt algemeen is en den brandstichter van
eigen gebouw niet uitsluit.- De uitspraak van
den Efoogen Raad is bepaald op 16 Februarij.
"5