maar ook Alkmaarders en lieden uit Den Haag
waaronder Johan van Oldenbarnevelt. Het gaat
voortreffelijk met de economie, de bevolking
neemt toe, er is een grote vraag naar voedsel en
dus naar landbouwgrond. Het wordt de tijd van
de grote droogmakerijen Beemster, Schermer,
Purmer, Wormer...
Maar het begin was de bedijking van de Zijpe,
een bedijking van vitaal belang. Van vitaal
belang vanwege de bescherming van dit toch al
zo door het water geteisterde deel van de pro
vincie én vanwege de sterk stijgende vraag naar
voedselproducten.
Een knap stukje werk, uitgevoerd door zwoe
gers uit de laagste maatschappelijke groeperin
gen. Van alle kanten zijn ze door de honger
gedreven op dit megaproject afgekomen.
De schoolmeester Valcoogh, die voor een 16e
eeuwer over een ongewoon realistische kijk
op het gebeuren beschikt, zegt het zo: Bij hon
derden uit Oosten en Westen komen zij wer
ken al uit Deenmarken komen ze, ook van
Holstein, Gelder, Emden en Twent, ook uit
Drent hadden sij Sijp niet gehad, sy souden
schier van honger sterven
Er wordt goed verdiend, acht, zelfs negen stui
vers per dag, maar ook beestachtig zwaar
gewerkt: veertien, zestien uur achtereen, zolang
het licht is. Valcoogh laat hen zeggen:
Luijsich en nat cruypen wij in die beten
in arme hutkens moeten wij slapen
in onze keet is soo weynich te freten
wij loopen altijt met leghe en scheurde cleeren
wij conden nimmermeer een penninck vermee-
ren want wij visschen stadich al agter 't net
wij wercken als muylen (muilezels) dat ons den
ooghen verkeeren stramme en lamme leden
crijghen wij te met wij kayen, wij dammen, wij
legen den pet (put) ons caecken dunnen, wij
schieten dapper ons vet...
De meeste dijkwerkers trekken daarna weer ver
der, naar een volgend karwei, 't Nieuwe land
wordt meest bevolkt door pachtboeren uit West-
Friesland, van achter de oude zeedijk. Ook dié
mensen hebben onvoorstelbaar gemarteld om
het hoofd boven water te houden, maar op een
andere manier. Met de meest westelijke zand
gronden blijkt al helemaal niets te beginnen, en
waar dat wel het geval is, in het meer oostelijk
deel is toch permanent een tekort aan mest om
de gronden voldoende te doen opleveren.
Gemiddeld eens in de vier jaar is het te droog of
juist te nat. Maar in de Kop van Noord-Holland
woont een koppig volk en men zet door, zodat
de nieuwe bedijking tenslotte een redelijk wel
varend veeteeltgebied wordt. Er zijn tegensla
gen te over: runderpest en traumatische ervarin
gen als die tijdens de Engels-Russische invasie
in 1799. Maar hoeveel najaarsstormen er ook
woeden: de dijken houden het. De Hondsbosse
en Pettemer zeewering hebben vaak enorm te
lijden en moeten steeds weer hersteld en soms
landinwaarts verplaatst worden, maar tot een
dijkdoorbraak, gevolgd door een overstroming
van de Zijpe en Hazepolder komt het niet, al
scheelt het soms niet veel. Een enkel citaat. Na
de beruchte storm uit de 19e eeuw, die van 3-5
februari 1825 schrijft men: Men verbeelde zicht
het ijsselijk toneel: den Zanddijk niet slechts op
één punt, maar op veele plaatsen tot 6 ellen
kruisbreedte weggenomen, den golfslag met
Overzicht van de bedijking in de
kop van Noord-Holland