brengen. Maar de "Kemphaan" dreigde weer aan de grond te raken en de kleine mast van de loodsboot brak af, zodat ook deze poging op niets uitliep. Lichterschepen Pas de volgende dag kwamen drie dekschuiten langs, waarop een aantal soldaten van het schip konden worden overgebracht, alsmede enige scheepsgoederen. Vervolgens kwamen enkele lichters langszij waarin een aantal kanonnen, zogenaamde twaalfponders, werd overgebracht. De schout-bij-nacht Van Kinsbergen, kwam aan boord om poolshoogte te nemen. Bij loding werd een kabellengte vooruit 18 a 24 voet gelood. Met wassend water werd met alle kracht op de ankers gehieuwd, doch zonder succes. Ook de daaropvolgende dag werd alles gepro beerd om het schip vlot te krijgen, helaas zon der succes, Integendeel, het water steeg in de ruimen tot 31 duim en tevergeefs werd gewacht op vaartuigen die ook de onderste kanonnen zouden kunnen overnemen. Weer een dag later, op 17 september, stootte het schip enorm. Met pompen werd geprobeerd het water uit het schip te krijgen, maar het lukte niet. Toen Van Kinsbergen voor de tweede maal aan boord kwam stond er al ó'A voet water in de ruimen. Op dringend aanraden van de loods werd beslo ten het schip te verlaten. Daags daarna lag het schip op zijn zij en was de grote mast over boord geslagen. Toen De Bruijn op 25 sep tember voor de laatste maal ging kijken was het schip uiteengeslagen en lag het strand vol wrakstukken van het schip. (Journaal "Prins Willem" aanwezig in Algemeen Rijksarchief 's Gravenhage, Admiraliteitsarchieven no, 1182). Krijgsraad Een ongeluk komt zelden alleen. Terwijl De Bruijn "praetendeerende het ongeluk geheel buiten zijn schuld te wezen", een week na de ongelukkige stranding van zijn linieschip, zelf aan de stadhouder om een onderzoek naar de juiste toedracht verzocht, publiceerde de Leidsche Courant van 28 september een brief vol beschuldigingen aan zijn adres, afkomstig van ene luitenant Koelberg. Luitenant Koelberg, die enige tijd tevoren door kapitein De Bruijn aan de kant gezet was, had namelijk enige weken vóór het ongeluk een brief met beschuldigingen met betrekking tot het eten, de behandeling der zieken en onvolkomenhe den van het geschut aan het adres van de kapi tein en van de Admiraliteit verstuurd en deze brief was in de krant terechtgekomen. Hoewel later bleek dat de beschuldigingen of geheel onjuist of schromelijk overdreven waren, mistte het artikel zijn uitwerking niet. De publie ke opinie, die toch al tegen De Bruijn gericht was, vanwege zijn afwezigheid in de slag bij de Doggersbank en nu vanwege de stranding, keer de zich geheel tegen de commandant van de "Prins Willem". Van het onderzoek van de krijgsraad, waarvan De Bruijn zelf zei dat "verscheijden leden zigt- baar partijdig en geensints neutraal waren", ver wachtte hij weinig goeds. Terecht, naar later bleek: de onfortuinlijke kapitein werd ontslagen uit 's Lands zeedienst en mocht bovendien de kosten van het proces betalen. Maar hoe juist was dat eigenlijk? Recent onderzoek heeft uitgewezen dat er "geen enkele aanwijzing is te vinden dat De Bruijn tegenorders zou hebben ontvangen om niet met zijn eskader uit te lopen" in de zomer van 1781. 2) Dat hij door niet uitlopen de slag bij de Doggersbank zou mislopen en daardoor "de uit slag van het gevecht aldaar nadelig had bein- vloed" kon hij uiteraard niet weten. Wat de "verzeiling" van de Prins Willem betreft valt het aandeel van De Bruijn daarin te ver klaren uit een misverstand met de seinvlaggen. Bij het onderzoek bleek dat De Bruijn de waar schuwing van de anderen dat hij op de Zuiderhaaks aankoerste, verkeerd had opgevat: hij dacht dat een sein-van-verkenning was tus sen de "Schoonderloo" en de overige, reeds op de rede liggende V.O.C.-schepen. Op de ande re oorlogsbodem had men ten onrechte veron- 139

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Levend Verleden - Den Helder | 1997 | | pagina 31