63 mene begraafplaats". Ten noorden en westen wordt het omgeven door landerijen van de plaatselijke boeren. Totdat de joden deze doma- niale grond kregen toegewezen werd dit ver pacht aan "Hendrik Noot sr. pachter van de domeinen, wonende op de hoeve de Schooten". Maar hij stond zijn gepachte grond niet zomaar afGezien zijn inspanningen om tot sep tember 1825 de ontvanger der domeinen te Schagen er opmerkzaam op te maken dat de grond van de joodse begraafplaats "gelegen is binnen de raaijing der molen". Met andere woorden, binnen het gebied van de westelijker gelegen meelmolen aan de Molensloot. Volgens al heel oude resoluties mocht er binnen een straal van circa 185 meter geen bebouwing plaatsvinden, ("sullen van de koornmolen afblijven 54 roede hond bosmaat int geheel beoosten nog bewesten bezuiden nog benoor den", 1 roede Hondsbosse maat 3,42 meter), het heeft hem niet geholpen. Inmiddels was de joodse gemeenschap al begonnen met de aan leg. Alles in eigen beheer, inclusief de dood graver en onder leiding van het kerkbestuur. Ook het onderhoud was voor hun rekening. De totale oppervlakte bedroeg 0,35 Ha 3500 m2). Een groot oppervlak voor zo'n kleine gemeenschap, vooral in vergelijking met de "algemene begraafplaats van de Christelijke gezindheden". Maar men had deze ruimte nou eenmaal nodig want joodse graven worden niet geruimd, naar oud gebruik is dat zelfs ondenk baar met het oog op de herrijzenis bij de komst van de Messias. Op een enkel kritische opmer king na in de gemeenteakten (over zoveel ruim te) zijn er verder nooit bezwaren geweest. Later maakte het gemeentebestuur er zelfs gebruik van om bij de Gedeputeerde Staten aan te geven dat de Algemene Begraafplaats net zo ruim van opzet moet worden als de joodse. Een zondebok voor Azael. Het zou tot 1827 duren voordat de Israëlitische begraafplaats voltooid was. Ruim een jaar voor dat deze in gebruik werd genomen verzocht de geestelijk leider toestemming om "de ram welke op een Joodsch kerkhof moet lopen, de zondebokke Azael" daar te mogen laten lopen. Deze "zondebok" is volgens bijbelse verhalen de oorspronkelijke benaming van een bok die door handoplegging van de hogepriester bela den werd met de zonden van het joodse volk. Tijdens grote verzoendag (Jom Kippoer) werd de bok de woestijn in gejaagd. Hij was bestemd voor Azael, waarschijnlijk een boze geest of godheid die in de woestijn woonde. De plaat selijke boeren hadden zo hun eigen ideeën, zij waren bang voor besmetting door deze ram van hun "wolvee het welk in de bedijkte zoge naamde Koegras loopt, en zoude die ram aan de visitatie van het schaapvee onderworpen kunnen blijven?". Maar hier nam het "Bestuur der registratie der domeinen te Schagen" het op voor "het godsdienstige geloof der Joodsche natie". Er liepen wel vaker schapen op joodse begraafplaatsen, de zogenaamde "bikkoeriem", eerstgeboren dieren, waarvan men volgens de joodse wet geen profijt mag hebben. Ze wer den dus niet verkocht of geslacht maar aan de joodse gemeente afgestaan, die hen dan op de begraafplaats liet grazen. De eerste begrafenissen. Een van de eerste joden die men zou begraven was Louis Boas, op dertig jarige leeftijd over leden te Den Helder (26 januari 1827) na de terugreis "uit de Oost Indien". "Kapitein bij de infanterie, overleden aan wonden, bekomen by 't verongelukken van zyner Majesteits schip de Wassenaar den 27 tebet Ao Ml 5587" (de jood se jaartelling telt vanaf de schepping die gesteld wordt op 3761 - 3760 voor Christus), zoon van Samuel Boas, procureur bij de rechtbank van Amsterdam en Reina Peters. De in onze ogen monumentale grafsteen siert tot op heden nog steeds de Joodse Begraafplaats. Als in diezelf de periode een kerkbestuur of diaconie de begrafeniskosten voor de armen onder de bevol king op zich nam werd dit vermeld op de over lijdensakte. De ambtenaar van de Helderse bur- gelijke stand, in het raadhuis aan de Smidsstraat, schreef dan in de kantlijn de noti-

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Levend Verleden - Den Helder | 1996 | | pagina 23