62 gebruik. En is tot op de dag van vandaag bekend en in gebruik als de Algemene Begraafplaats. Door toename van de handel vestigden zich in de Franse periode 1795-1814) joodse kooplui en hun families in Den Helder en ontstond er een kleine gemeenschap. In 1810 telde Den Helder "52 zielen, zonder onderscheid Hoog Duijtsche Israeliten". Als bewoners van een havenplaats en gamizoenstad stond de bevol king niet vijandig tegen over "mensen van bui ten" en andere gezindten. Ook het gegeven dat de joodse gemeenschap hun kerkdiensten mochten houden in de kerk van Huisduinen en vervolgens de bouw in Den Helder van een synagoge in het jaar 1805, zorgde er voor dat zij zich hier snel thuis voelden. Het is dus zeer waarschijnlijk dat er al joodse begrafenissen plaatsvonden op de Algemene begraafplaats voordat zij een eigen begraafplaats hadden, zoals dat wel meer voorkwam in Nederland. Dan trok de rouwstoet vanuit het sterfhuis langs de synagoge in het dorp, waar zij even halt hielden, naar de "aloude begraafplaats". De kist zou, volgens tradities, op de schouder naar de dodenakker gedragen moeten worden. Maar door de afstand "op ruim een half uur gaans der gemeente gelegen" zal er misschien wel gebruik zijn gemaakt van een rouwkoets, of van een open boerenwagen. Door de goede ver houdingen met het gemeentebestuur is het ook niet ondenkbaar dat het joodse kerkbestuur hun doden aansluitend in een rij naast elkaar moch ten begraven en men er zelfs een klein "joods gedeelte" voor vrijhield. De stoet vertrok bij voorkeur in de vroege morgen en niet tussen 11.00 en 13.00 uur zoals de wet het voorschreef. Het vroege tijdstip kwam voort uit hun sterk geloof, want in het algemeen werden zij zo snel mogelijk begraven, echter niet voordat de wet telijk vastgestelde tijdsduur was verstreken, want zij "zullen niet vroeger dan zes en dertig uren, en niet later dan op de vijfden dag na het overlijden begraven worden, dat bij aldien die dag invalt op eene feestdag de kerkelijke gezindheid waartoe de overledene behoort heeft, als dan de begraving kan worden uitge steld tot den volgenden dag". Want ook op sab bat (joodse rustdag op zaterdag) werd men niet begraven. Van groot belang was ook dat een graf op de dag van de begrafenis gedolven moest zijn, het moest er bij liggen als een vers gespreid bed en zeker niet als een oneerbiedig gat in de grond. Als de stoet op de begraaf plaats aankwam, werd de deksel van de kist iets geheven. Hierna vond de bestrooiïng plaats op het gelaat en het gewaad van de dode. Deze bestrooiïng vond plaats met aarde uit het Heilige Land. Dit was geen fantasie, er was werkelijk een beetje zand aanwezig dat van de bodem van Erets Israël (het beloofde land van het volk van Israël) afkomstig was. Maar zo is er nog steeds, bijna overal, een pakje Erets- Israel-aarde aanwezig op een Joodse begrafe nis, als symbool van de aartsvaderlijke grond. Toch stuitte deze, te vroege, begrafenissen op onbegrip, niet van de plaatselijke bevolking of het gemeentebestuur. Nee, het was "de kom- missaris der police over de kantons de Zijpe en Texel, T. d'Armandville". Namens de pro cureur-generaal bij het hooggerechtshof in Den Haag schrijft hij aan de Helderse schout Comelis Theodorus van Herwerden op 26 maart 1819 "om nauwkeurig toe te zien dat op de begrafenissen der Israeliten en speciaal op de te vroege begrafenissen derzelven, eene meer bijzondere acht worde geslage en dat niet alleen over het algemeen worde geobserveerd het geen op dit onderwerp bij art: 77 van het Burgelijk Wetboek is voorgeschreven maar ook in geval van overtreding zonder oogluiking op de overtreders worde toegepast de straf bij art: 358 van het Wetboek op het strafregt". Een eigen begraafplaats. Op 24 maart 1824, wordt bij Koninklijk Besluit nr. 29, een stuk domeinengrond aan de Israëlitische gezindheid afgestaan, waarschijn lijk voor niets, want over kosten is nooit gespro ken. Het is gelegen in de uitlopers van de Grafelijkheidsduinen, op de grens met de Koogpolder. Pal ten oosten lag de "oude alge-

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Levend Verleden - Den Helder | 1996 | | pagina 22