HELDERSE JAREN 1851 T/M 1875
L. F. van Loo - Aflevering 19 1869
belastingstrijd - industrieschool - stoommachines
IM
BEVOLKING
Het in verband met de verplaatsingen van
marinepersoneel nogal sterk wisselende inwo
nertal onderging in 1869 een forse daling van
19.508 naar 18.558 en dat ondanks een geboor-
tenoverschot (ten opzichte van de sterfte) van
375. Maar tegenover 921 vestigers stonden
maar liefst 2246 vertrekkers. Daarvan gingen
541 mannen naar de koloniën en 591 mannen
en drie vrouwen "naar den Vreemde". De sterk
te van de landmacht in Den Helder was nog
249 man, die van de marine 1.059. "Het per
soneel der zeemagt te Helder verminderde met
1.131 man", terwijl in 1868 juist "eene bij
zonder sterke voortgaande beweging" (uitbrei
ding) had plaatsgevonden.
PROVINCIE
De provinciaal opzichter van de waterstaat te
Helder C. van der Ster overleed. Hij was de
man van het weerkundig observatorium aldaar
en kreeg daarvoor, in het Provinciaal Verslag,
"eene welverdiende hulde".
W.P. de Kruijff, voorheen opzichter te Hoorn,
kwam in zijn plaats. Hij ging er driehonderd
gulden per jaar op vooruit en kwam op 1.100,
maar was niet meer tevens opzichter van
Rijkswaterstaat. Adjunct opzichter F. van der
Ster werd bevorderd naar Hoorn.
GEMEENTEBESTUUR
Middels een gewone en een herstemming wer
den vijf raadsleden benoemd, waaronder een
nieuweling.
De opkomst van de kiesgerechtigden was ruim
veertig procent. In mei werd de gemeentelijke
verordening op "den in- en doorvoer van vee
en vleesch" gewijzigd, in november kwam er
een verordening "op het vervoeren en begraven
van lijken" tot stand.
Financiën
Het batig saldo op de gemeenterekening was
maar liefst ruim 12.300,; de totale uitgaven
beliepen 154.357, waarvan ruim 121.000
gedekt werd uit belastingopbrengsten. Maar met
dat laatste was heel wat aan de hand. In okto
ber 1869 namelijk zond de gemeenteraad diver
se besluiten op dit vlak ter goedkeuring aan
Gedeputeerde Staten, die er op neer kwamen:
"om de belasting op het gemaal (meel), die op
gedistilleerd en die op het geslagt (vlees) van
1 Mei 1870 tot het einde van 1871 op den
ouden voet te heffen". GS consulteerde het
ministerie van Binnenlandse Zaken, dat liet
weten dat "De Min. v. Binnenl. Zaken geen
vrijheid vond de voorgestelde verbruiksbelas
tingen aan den Koning ter goedkeuring voor te
dragen, daar het bleek dat er geen schoolgeld
geheven zou worden, geen hoogere som voor
schuldaflossing was uitgetrokken, de hoofde
lijke omslag en de opcenten op het personeel
niet zouden worden verhoogd en daarentegen
de verbruiksbelastingen op het oude bedrag
gesteld waren, zoodat de gemeenteraad weder
niets gedaan had om ter invoering van het bij
de Wet van 7 Julij 1865 (Stbl.nr.79) gehuldig
de belastingstelsel te geraken".
De minister verlangde dat Den Helder de belas
ting op het "geslagt" zou afschaffen en die "op
het gemaal" zou verlagen. Maar de Helderse
gemeenteraad "meende evenwel bij zijne voor-
dragt te moeten blijven volharden, daar hij het
ondoenlijk achtte in eene gemeente wier bevol
king over het algemeen zoo weinig gegoed was,
de directe belastingen hooger op te voeren". In
termen van nu: de gemeente speelde het hard.
En niet geheel zonder succes. Vond immers de
minister in tweede instantie nog dat de belas
ting op geslagt en gemaal verminderd moest
worden, in derde instantie kwam er het vol-