waren in de 8 hoofdwindrichtingen van de
kompasroos. Boven deze 8 cilinders bevond
zich een opvangbak voor het regenwater.
Deze bak kon op een spoor van metalen rol
len ronddraaien en werd voortbewogen door
een windvaan op het dak van het gebouw
tje. De vangbak had aan de onderzijde een
loospijp die zich, afhankelijk van de wind
richting, steeds precies boven één van de eer
der genoemde 8 cilinders bevond. De overi
ge cilinders waren dan door hetzelfde draai-
mechanisme hermetisch voor het hemelwater
afgesloten. Zo werd de regen van de 8 ver
schillende windrichtingen apart opgevangen.
Iedere cilinder was van een glazen buis met
afleesschaal voorzien. De hoeveelheid geval
len regen kon zo voor iedere cilinder wind
richting afgelezen worden.
b)Het middelste instrument was een calorie-
meter! warmtemeter) om de temperatuur van
de bovenste aardlaag, in centigraden (Cel
sius) te meten. Links hiervan staat een zon
newijzer opgesteld en rechts een kompas op
een drie-poot.
c) In dit kleine gebouw vonden waarnemingen
plaats van inclinatie, declinatie en van de
horizontale intensiteit van het aardmagnetis
me. Binnen stonden onder glazen stolpen drie
magneetstaven in horizontale richting opge
steld. Door middel van een lenzenstelsel en
een uiterst fijne afleesschaal werden de klein
ste afwijkingen of storingen in het aard
magnetisme gemeten.
onder v.l.n.r.
d) Afbeelding "d" stelt een uitdampingsmeter
voor, de kast bovenin is geopend weergege
ven, waardoor de wijzerplaat zichtbaar is
waarop middels een wijzer aangegeven werd
hoeveel water er verdampt was na aftrek van
de gevallen regen. Binnen in het gebouwtje
bevond zich een reservoir van één kubieke
meter dat steeds voor een deel met water
gevuld was. Dit reservoir stond middels een
buis weer in verbinding met een veel klei
ner rond reservoir waarin een cilindervormi
ge vlotter dreef. Deze vlotter dreef via een
platinadraad om assen weer een naald aan
die op bovengenoemde wijzerplaat aangaf
hoeveel water er van het grote reservoir ver
dampt was. Wanneer in de winter dit appa
raat door de vorst niet gebruikt kon worden,
werd voor deze waarneming het toestel dat
bij "b" genoemd is, gebruikt. De hoge mast
bij "d" was voor het meten van de wind-
breking.
e) Uitdampingsbalans of -weegschaal voor
water, aarde en sneeuw. Op de korte arm van
drie balansen bevonden zich reservoirs voor
de drie genoemde bestanddelen. Op de lange
arm van de balansen waren gewichten aan
gebracht om de balans in evenwicht te hou
den. Op het einde van de lange arm zat een
spiegel en een wijzerpunt. De lange arm van
de balans en dus ook de wijzer kon een halve
cirkel beschrijven op de binnenzijde van de
wand van de kist. Op deze wand waren op
een wijzerplaat cijfers in spiegelschrift aan
gebracht en als je door de opening in de spie
gel keek konden de cijfers afgelezen wor
den. De hoogste getallen stonden boven. Hoe
meer regen er bijv. in het middelste reser
voir op de aarde viel en deze steeds zwaar
der werd, des temeer de lange arm van de
balans steeg en een hoger getal aanwees. In
het tegenovergestelde geval zou de arm dalen
bij verdamping van het regenwater. Verder
bevond zich bij dit toestel ook nog een klein
waterreservoir dat in verbinding stond met
een zinkput en waar de watertemperatuur
gemeten werd. Bovenaan staan twee borden
afgebeeld waarop de gegevens van de zelf-
schrijvende winddrukmeter en van de zelf-
schrijvende waterhoogtemeter gedurende 2 x
24 uur geregistreerd werden.
f) Gebouwtje waarin geplaatst was een pijlschaal
voor het aangeven van de waterhoogte. Hier
toe was aan de binnenkant van de dijk een
put gegraven van een meter breed en een
±3* IC}