101
- door gebrek aan materiaal - langer duurde dan
was voorzien, werden sleepboten gekocht.
Daarbij waren behalve de UTRECHT, de
DRENTE (ex. TITAN, ex. Hudson), de
CYCLOP, de ASSISTENT en de SIMSON(l)
(ex. EVA, ex. GEBR. BODEWES VIII).
De UTRECHT was, ondanks het toch wel
geringe machinevermogen, een prima sleep
boot die menig schip voor een zekere onder
gang heeft behoed. Door de inzet van een kun
dige bemanning kreeg de sleepboot tijdens de
mobilisatie 1939-1940 een prima reputatie. Het
schip werd voor allerlei sleepwerk ingezet
zoals het verslepen van oorlogsschepen in de
haven, op de rede van Den Helder en langs de
Nederlandse kust. Bovendien moesten de licht
schepen TEXEL en TERSCHELLINGER-
BANK maandelijks worden bevoorraad en van
nieuw personeel voorzien. In voorkomende
gevallen werden die lichtschepen door reser
veschepen vervangen en naar de Rijkswerf in
Den Helder gesleept (werkzaamheden die nor
maal door schepen van Loodswezen werden
uitgevoerd. De Koninklijke marine had echter
ook een aantal van die schepen gevorderd om
als bewakingsvaartuigen dienst te doen).
Gestrande oorlogsschepen, zoals Hr.Ms. JAN
VAN BRAKEL en de onderzeeboot O 22 wer
den onder uiterst moeilijke omstandigheden
vlotgebracht. Bovendien werd een aantal tot de
verbeelding sprekende bergingen uitgevoerd.
Eén daarvan was de berging van de INDRA.
Het met hout geladen Finse stoomschip
INDRA werd op 9 oktober 1939 door een mijn
explosie zwaar beschadigd en dreef in een door
de Engelse marine gelegd mijnenveld boven
Terschelling. Na een uiterst riskante sleepreis,
het schip dreef op haar lading en moest uit het
mijnenveld worden gehaald, kon de Fin veilig
de pieren van IJmuiden worden binnenge
sleept. De berging van het schip kostte de ver
zekeraars vijfentachtigduizend gulden.
Op 26 januari 1940 volgde het Letlandse
stoomschip EVERAJO dat in de Terschellinger
gronden was gestrand. Het schip werd in
samenwerking met sleepboten van Doeksen
vlotgetrokken. De afrekening van deze berging
heeft jarenlang geduurd, maar Wijsmuller en
Doeksen kregen uiteindelijk het lieve somme
tje van tachtigduizend gulden te verdelen.
Ruim een maand later, op 31 maart 1940,
kwam de AUSMA, een landgenoot van de
EVERAJO, door een navigatiefout in de
beruchte Eierlandse gronden, tussen Texel en
Vlieland, terecht.
Die berging leverde, ondanks de hoge leeftijd
van het schip, vijfenveertigduizend gulden op.
(De AUSMA, een in 1889 gebouwd schip
van 1791 ton, was met een lading briketten
onderweg van Riga naar Amsterdam).
Op 4 april 1940 werd het in het Westgat bij
Den Helder gestrande stoomschip TOM vlot
gebracht, opbrengst tweeëndertigduizendvijf-
honderd gulden.
Er werd echter niet altijd met bergingen geld
verdiend, want het binnenbrengen van de
motorbotter HD 26 leverde geen stuiver op,
hoewel het schip op donderdag 15 februari
1940 na een urenlange tocht naar de Helderse
haven werd binnengesleept. De botter was in
het Schulpengat in zwaar drijfijs vastgeraakt
en dreigde door de felle stroom op de Haaks-
gronden te stranden.
De UTRECHT stoomde naar buiten en nam
het ongelukkige vissersscheepje op sleeptouw.
Bij het binnenvaren van de haven van Den
Helder moest eerst het ijs, dat de havenmon
ding blokkeerde, door de sleepboot worden
gebroken.
In het journaal van de UTRECHT schreef kapi
tein V.d. Burg hierover onder andere:
Bij het op de haven houden bleek het ijs zo
zwaar te zijn dat wij er in vastliepen, terwijl
de HD 26 op het Wierhoofd dreigde te gera
ken - hetwelk door de zware ijsgang zeker haar
ondergang zou zijn geworden -. Met veel moei
te en uiterste krachtsinspanning waarbij nog