HET BUITENVELD WORDT
KOEGRASPOLDER
WOESTIJN
Het in 1817/1818 op staatskosten bedijkte
Buitenveld (Koegras) was achteraf te vroeg
bedijkt. De gronden waren op veel plaatsen nog
te weinig opgeslibt en de zeer losse zanderige
bodem bleek uiterst gevoelig voor verstuiving.
De auteur van een verhandeling over het "toe
gangbaar maken van duinvalleyen" schreef dat
twee in 1817 door het Gouvernement gegraven
dwarsvaarten en een vaart in de lengte van het
Koegras, reeds in 1821 alweer grotendeels
waren dichtgestoven. 1) Niet voor niets sprak
Hildebrand (Nicolaas Beets) in zijn verhaal
"Teun de Jager" ("Camera Obscura", 1841)
over "de woestijn van het Koegras". In het bijna
vierduizend hectaren grote Buitenveld, voor
namelijk bestaande uit wei- en hooilanden en
enige honderden hectaren nollen (lage duinen),
stond, evenals vóór de bedijking de eerste
decennia slechts een tiental boerenbehuizingen.
De samensteller van het Aardrijkskundig Woor
denboek der Nederlanden A.J. van der Aa
schrijft in 1845: "De bedijking welke in 33 per-
ceelen verdeeld is, staat bij de landbouwers in
Noord-Holland meer algemeen onder de naam
van "Het Buitenveld" bekend, waarhenen men
in het voorjaar pinken, lammeren, veulens enz.
zendt, die daar voor weinig geld worden gehoed
en in het najaar teruggehaald". 2) In dit opzicht
was er dus nog weinig veranderd ten opzichte
van de periode vóór de bedijking, want ook
toen liet men in de zomer veel jongvee van
elders tijdelijk in het Buitenveld grazen.
VERKOOP GRONDEN
Hoewel men van staatswege van meet af aan
van plan geweest is de gronden door veiling
van de hand te doen, heeft het tot 1849 geduurd
eer het zo ver kwam. Vooral in de eerste decen
nia was er weinig verandering in de situatie
opgetreden. Uit een verslag uit 1849 blijkt dat
er eerst in 1832 een tiental woningen werd bij
gebouwd en in 1840 nog eens veertien. Het to
taal van behuizingen in het jaar van de ver
koop was opgelopen tot 52, waarvan de helft
boerderijen. "Deze hofsteden, de eene op groot-
er - de andere op kleiner schaal, zijn allen nage
noeg op het Noord-Hollands model vervaar
digd, bijgevolg hoofdzakelijk ingerigt voor
hoornvee en zuivel. De paarden en schapen vin
den hun voedsel en verblijf des zomers en des
winters in het open veld." 3) Het verslag noemt
zo'n 1200 stuks rundvee, rond 3500 schapen
en ongeveer honderd paarden. "De schapen ko
men vooral in die gedeelten goed voort, waar
het drinkwater brak is." Waarschijnlijk heeft dit
te maken met de in brak water gebieden niet
voorkomende leverbotziekte, een in die tijd zeer
veel voorkomende gevreesde ziekte onder scha
pen en runderen. De leverbot heeft nl. als "tus-
sengastheer" een zoetwaterslakje nodig (linnaea-
truncatua), die in grote delen van het Buiten
veld niet kon bestaan, omdat het water te zil
tig was. "De groengewassen zijn haver, garst en
kanariezaad, zwaardere gewassen worden er
niet geteeld", aldus het verslag. "Houtgewas is
zeer gering. Op een voor den wind beschut
plekje vinden wij enige wel tierende abeelen -
en vlierstruiken. Trouwens (er) wordt van de
boomteelt weinig werk gemaakt en het blijft de
vraag of met eenigen toeleg... niet even bevredi
gende resultaten als op andere plaatsen aan de
zeekust zouden te erlangen (=bereiken) zijn."
In 1849 is nagenoeg het gehele Buitenveld (3875
ha incl. opstallen) verkocht voor 689.951,= aan
mr. Pieter Loopuyt (1791-1872) te Schiedam.
ONTGINNING
De koper droeg het beheer over aan zijn
schoonzoon jhr. mr. Comelis van Foreest te
78