DE DRIE WAGEN VAN DEN HELDER Waar omliggende handelssteden als Alkmaar, Hoorn en Enkhuizen al eeuwenlang een waag in gebruik hadden kreeg Den Helder dit recht pas aan het einde van de achttiende eeuw. Het is niet toevallig dat dit privilege samenviel met de Franse periode (1795-1814). De handel en bedrij vigheid door de inkwartiering van Hollandse- en Franse militairen in de dorpen Den Helder en Huisduinen nam zo'n grote vorm aan dat een waag een belangrijke bron van inkomsten kon worden. In een waag werden de aangevoerde goederen officieel gewogen op balansen zodat 's landsimpost (accijns) vastgesteld kon worden. Als extra inkomsten was er ook nog het weeg- geld voor de waagmeester. Dat wil zeggen als er goed toezicht was op de sluikhandel in het Nieuwediep. Maar ook op de voermannen die met hun paard en wagen op beide dorpen reden, kon er goed verdiend worden. Oude akten uit 1769 vermelden al dat er een waag in Den Helder moet komen, maar daar was niet iedereen het mee eens. Woedend was baljuw Kersje Visser toen hij het verzoekschrift onder ogen kreeg dat Gerrit van der Gragt in 1769 naar de Gecommitteerde Raden in Hoorn had geschreven. Wat was het geval van der Gragt "wonende op de Helder" wilde een "waag hebben en gaande houden op de Helder met authorisatie op hem om daarin als waagmeester te fungeren". Want zo schreef hij "dat veele goederen welke door de scheepvaart op de Helder worden opgeslagen, verkogt en na plaatsen alwaar geen wagen zijn worden ver- sonden". Zonder dat er enige betaling op de stads- impost en het weeggeld wordt voldaan. Eigenlijk schrijft van der Gragt, die van beroep chirurgijn (heelmeester) was, dat het dorpsbestuur zijn zaak jes niet goed regelt en zelfs geld misloopt! Het antwoord van Kersje Visser en zijn schepe nen liegt er dan ook niet om, vooral omdat de Gecommitteerde Raden van der Gragt niet tot de orde roepen. Want was het niet zo dat "de ordon nantie (bekendmaking) in dato 7 augustus 1748 bepaalt dat ten platte Lande op eenige aldaar bepaalde plaatsen waagen mogten zijn" maar "dat op Huijsduijnen en de Helder, vermits die nooijt een waag hebbe gehad, nog opgericht mag worden"? En dat "seedert jaren herwaarts eeni ge goederen, laat staan veele goederen door de scheepvaart op de Helder, nog op Huijsduijnen sijn opgeslagen". Ja natuurlijk zijn er wel sche pen gelost die door strenge en langdurige vorst op de Zuijdwal (nu Nieuwe Haventerrein), het Nieuwediep of onder Texel winterlaag (beschut ting) moesten houden. Maar die goederen zijn volgens de regels in Den Helder verkocht en naar Amsterdam en elders vervoerd "maar sulks gebeurt ook niet jaar na jaar maar enkel en alleen bij strenge vorst". En de vrachten waar een heffing voor betaald moest worden zijn altijd voldaan "dog sulks zoude kunne blijken bij de boeken van de respective gaarders" (belastingontvangers). Kersje Visser schreef de waarheid, immers men sprak pas van een waag "als het een voordeel voor den Lande zal op leeveren". De kustbewo ners hadden dan wel een goede boterham aan de op de rede liggende schepen waar ook wel gelost werd op kleinere schepen, maar de echte vrach ten gingen direct door naar de handelssteden aan de toenmalige Zuiderzee. Uiteindelijk zou er in het jaar 1769 geen waag komen. En Gerrit van der Gragt, nou daar had den de Heeren Gecommitteerde Raden toch beslist een hoge dunk van want in februari 1771 volgt hij de overleden Adriaan Wentel op "tot baken- en havenmeester aan het Nieuwediep in de Helder. Een belangrijk ambt wat hij zou vervullen tot het

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Levend Verleden - Den Helder | 1995 | | pagina 13