67
bedoelden ze niks verkeerd mee. Vóór de
komst van de autobus was de textielhandelaar
eeuwenlang een vertrouwde verschijning in de
boerenhuizen op het platteland. Mijn vader
was bepaald niet de enige die dit een halve
eeuw in de Anna Paulownapolder heeft vol
gehouden. In de jaren twintig eerst nog met
een oud T-fordje, maar toen de grote crisis
begon al gauw met de fiets. Elke dag, weer
of geen weer, ging hij van Den Helder naar
Breezand, Gelderse Buurt, Van Ewijcksluis, ja
tot ver in de Oostpolder, met een zware trans
portfiets vol textiel. En in de strenge winter
van 1939/40 ging hij zelfs te voet met een
zwaar bepakte slee, vol textiel achter zich aan.
Ik mocht hem dan een stukje wegbrengen.
Eerst over de dichtgevroren Binnenhaven -
Japie-over, de veerman uit 't café had niks te
doen - en dan over de Basculebrug langs de
Rijksweg. Bij 't woonwagenkamp moest ik
terug, gedagzwaaiend ging ik naar huis en hij
bleef weg, de hele lange, lange dag. Vaak
lagen we al in bed als hij weer thuiskwam.
Voor hem zat er niet veel anders op. Drie klei
ne jongens, de vierde op komst. Er was geen
ontkomen aan. Wat moest-ie anders?
In de steun voor twaalf harde guldens per
week? Niet dat de textiel zoveel méér ople
verde, soms was het zelfs minder, maar er zat
nog wel eens een kwartje tussen de dubbel
tjes. Je had werk en op je fiets een belas
tingplaatje zonder gaatje. En verder niks;
armoede kon je niet ontvluchten.
Op een goeie dag had ik ontdekt dat je eten
kon krijgen bij de Marine. Na etenstijd ver
zamelde zich een rij sjofel geklede mensen,
meest vrouwen, bij de kiebelton van de fre
gatten voor de Atjehloods. Ik zag hoe ze kos
telijke snert kregen in meegenomen pannetjes.
De geur was verrukkelijk. Heerlijke dikke
snert met grote stukken spek erin. Geweldig!
Ik holde naar huis en kwam al gauw terug
met een keurig wit emaille emmertje. Wist ik
veel van door de gemeente verstrekte bonnen
aan arme donders? De koksmaat die de pol
lepel hanteerde, blijkbaar ook niet en zo kwam
ik thuis met een emmertje snert. Zo maar, voor
niks. Glimmend van trots zette ik m'n emmer
tje op de keukentafel. Alsjeblieft. Maar wat
ik verwachtte gebeurde niet. Er volgde geen
lofprijzing. Integendeel. M'n moeder begon
bijna te huilen:
'Jongen, zó arm zijn we toch nog niet!'
Grote mensen zou je ook nóóit begrijpen.
Het was al net als zondags in 't 'kerkie' van
Kraak. Ze zéiden dat ze het evangelie, de blij
de boodschap, brachten. Maar ze lazen met
voorkeur de openbaring van Johannes:
de zon werd als een rouwkleed zwart
en de maan werd bloed
en de sterren vielen op de aarde als onrij
pe vruchten
door de stormwind van de boom gerukt
De angst was tastbaar aanwezig. Flarden
grote-mensen-gesprekken, meer gevoeld dan
gehoord, gaven diepzwarte angst. Een angst
die je niet uitsprak, maar die In je was, op
straat, op school, zelfs thuis.
En op tien mei negentienhonderdveertig, die
stralend blauwe vrijdagmorgen voor Pink-
Vlucht