88
vuur. De naam Samplonius werd niet
genoemd, maar toch moest ik er steeds aan
denken.
Die twee-en-veertig maanden, was dat de tijd
die hem gegeven was? Maar hoe zat dat dan?
De oorlog duurde nu al ruim vier jaar, bijna
twee-en-vijftig maanden. Ik kwam er niet uit
en besloot het aan Ward te vragen. Maar die
keek strak voor zich uit, zijn grote bruine
werkhanden op zijn knieën, zijn hoofd een
beetje schuin en zijn ogen gericht op de voor
ganger. Toch moest hij het gemerkt hebben,
want hij frommelde met zijn hand in zijn
broekzak en duwde me een grote pepermunt
in mijn knuist. Hij had gelijk ik had erge
dorst en die pepermunt hielp beslist.
Maar toen we eindelijk buiten stonden en Ward
met zijn fiets aan de hand een praatje maakte
met twee andere boerenzoons, kon ik mijn
ongeduld niet langer bedwingen en vroeg
plompverloren: 'Ward, dat beest, was dat
Samplonius?' Geschrokken keken de mannen
elkaar aan en Ward zei bijna fluisterend - hoe
kom je daar nou bij? Ik begreep dat ik iets
heel stoms had gevraagd, schokschouderde wat
en zweeg hulpeloos. Ward redde de situatie
door te zeggen: 'Nou, kom op, we gaan naar
huis, de beesten moeten gevoerd worden.'
Van de naarstig aanvaarde terugtocht herinner
ik me niet veel meer. 'Sommige mensen den
ken dat met het beest uit de Openbaringen
Hitier bedoeld wordt, anderen menen...' zei
Ward.
Mijn teleurstelling was blijkbaar zó groot, dat
ik maar half naar zijn uiteenzetting geluisterd
heb. Van de Wieringerwaard had ik bijna niets
gezien en van Samplonius helemaal niets. Ik
heb hem nooit gezien trouwens, want een half
jaar later was hij dood.
Geëxecuteerd door de Gewestelijke Sabotage
Afdeling.
HET LAATSTE JAAR
Zomer 1944. De bevrijding zat in de lucht.
Via de radio onder de kamervloer (rechts naast
de kachel) hoorden we hoe de geallieerden
steeds verder oprukten. Tot mijn vreugde was
ik geslaagd voor het toelatingsexamen van het
Gemeentelijk Lyceum, maar toen ik de lessen
in café Postbrug ternauwernood enige weken
gevolgd had, kwam Dolle Dinsdag (3 sep
tember). Vanaf dat ogenblik was er voor mij
geen school meer. Zo af en toe sjouwde ik
naar Huisduinen om n'n broertjes op te halen.
De school van meester Adolfs was nog open;
wel moesten de kinderen toen het koud werd
allemaal een beetje brandstof meenemen om
de kachel aan te houden. Natuurlijk mocht ik
binnenkomen en, lekker warm, meeluisteren.
Meester Adolfs kon prachtig vertellen en ik
voelde me niks groot om tussen 'die klein
tjes' te zitten.
Om toch een beetje bezig te blijven kreeg ik,
met nog een paar medescholieren, één of twee
keer per week ook nog wat lessen van een
jonge onderwijzer in de Soembastraat. Die
vertelde ons enthousiast over de grote daden
van de Sovjets. Voor mij was dat weer 's wat
anders dan de verhalen over de Amerikanen.
De man werd bepaald lyrisch als je eigenteelt
tabak meenam voor zijn onafscheidelijke pijp.
We zwierven vaak door de stad en als we
ergens mensen in een rij zagen staan dan ging
één van ons óók in de rij staan en de ande
ren naar huis om instructies en geld. Meestal
ging het om vis. Dan was er tóch weer een
vissersboot binnengelopen en kon je een
emmertje vis kopen. We aten soms dagenlang
sardien: gerookt (en door aardappelen
gestampt), gebakken (zonder olie of vet) en
in 't zuur gelegd. Azijn was één van de wei
nige nog verkrijgbare artikelen. Wij róókten
de sardien. We regen de sardientjes aan oude
breinaalden en bouwden een oventje van ste
nen in 't puin van een gebombardeerd huis in
de Torenstraat.
Driemaal in de week voor dag en dauw moest
ik naar Klaas Tiel aan de Middenvliet een fles
melk halen. Vooral in de winter was dat een
verrekte kouwe klus op zo'n gammele rotfiets.
Maar in de stal van Klaas Tiel kon je door
warmen en je had melk.
Ik ben nog 's een keer thuisgekomen met een
fles waar kennelijk eerst petroleum in geze
ten had. We merkten 't pas toen we er een
soort roggepap van gebrouwen hadden, 't Was
werkelijk geen eten. Maar roggepap van water,