HET BEEST
Twee maanden vóór de bevrijding kregen ze
hem toch nog te pakken. Ze hebben hem neer
geknald als een hond.
Maar dat wisten we toen nog niet. Voorlopig
was de aanslag mislukt, jammerlijk mislukt.
En het leek wel of Samplonius daarna nog fana
tieker was geworden. De 'ondergrondse' zocht
koortsachtig naar middelen om zich van hem
te ontdoen. Maar Samplonius, de meest
gevreesde politiefunctionaris in de wijde omge
ving, was nog voor de duivel niet bang.
Het was in de zomer van de invasie. Een warme
zomer, vol dreiging en onweer. Een zomer ook
vol geruchten. Geruchten over de snelle opmars
van de geallieerden en over de woede van de
zich terugtrekkende Duitse troepen.
Hier waren ze nog oppermachtig, de Teutonen.
En als ze hier zouden moeten verdwijnen, dan
zouden ze ons niet sparen. Ze zouden gijze
laars executeren, de dijken opblazen, het
drinkwater vergiftigen, daar waren we van
overtuigd. Die nazihorden deinsden toch ner
gens voor terug?
Den Helder was een zwaar geteisterde stad.
Veel straten waren weggevaagd door bom
bardementen of afgebroken op last van de
bezetters. Het merendeel van de bewoners was
gevlucht en de met planken dichtgespijkerde
ramen van de onbewoonde huizen leverde een
naargeestige aanblik. In de huizen die nog
bewoond waren, werden de tekorten steeds
nijpender. Mijn ouders waren dan ook wat blij
dat ze me een tijdje konden onderbrengen bij
een weduwe in de polder die met een paar
volwassen zoons op een oud boerderijtje
ergens in het land tussen de Meerweg en de
Kromme Tocht woonde.
Het was er goed, heel goed zelfs. Er was
genoeg te eten en het was er rustig. Vooral 's
nachts was het er onvoorstelbaar stil, geen
zoeklichten, geen afweergeschut, geen bom
bardementen, of misschien was alles er toch
wel, maar ver weg. Zovér dat ik, vermoeid
van het ongewone leven op het land, er totaal
niets van bespeurde en ongehinderd doorsliep.
En toen viel de naam Wieringerwaard.
Of ik met een van de zoons meeging naar een
kerk in Wieringerwaard. Naar een kerk moest
ik toch en het kerkje aan de Zandvaart kende
ik nu wel. Maar in de Wieringerwaard was ik
nog nooit geweest en juist daarover had ik de
laatste weken vaak horen praten. Begrijpen
deed ik er niet veel, het ging over NSB-boe-
ren en de ondergrondse. Ook die geheimzin
nige naam Samplonius was een paar keer
gevallen. Ja, ik wou wel mee. De fietstocht
viel tegen, want het was ontzettend warm, een
hittegolf, zeiden de mensen, het was nog war
mer dan in de zomer van '39. Dat kon ik me
niet meer herinneren, want toen was ik net
zeven jaar geworden, maar ik kon het me haast
niet voorstellen.
Toen we de Wieringerwaard bereikt hadden,
was het leed geleden. Er stonden prachtige
oude bomen aan weerskanten van de weg, die
langs de molen en de watertoren voerde. Ze
gaven een heerlijke, verkoelende schaduw.
Maar de kerk bleek géén kerk. Nog vóór we
het café-restaurant 'Het Wapen van
Wieringerwaard' bereikten, gingen we rechts
af een paadje tussen de huizen door en kwa
men zo bij een grote schilderswerkplaats. Er
was niet eens een echt orgel en er stonden
gewoon stoelen op een rij. Het was er onvoor
stelbaar warm. Het orgel was geen echt orgel,
maar een harmonium, zo'n klagelijk klinkend
traporgel. En de voorganger, een lange schra
le man in het zwart die telkens met een witte
zakdoek het zweet van zijn voorhoofd veeg
de, was dat eigenlijk wel een echte dominee?
Ik voelde me genomen. Had ik daar zo'n eind
voor gefietst?
Maar plotseling was mijn aandacht gevangen.
'Wie was aan het beest gelijk? Wie kan er
oorlog tegen voeren? Hem werd macht gege
ven dit twee-en-veertig maanden lang te
doen...' Nog veel meer werd uit de Bijbel
voorgelezen, maar deze woorden bleven bij
me haken. 'Wie verstand heeft, bereken het
getal van het beest... en zijn getal is honder
zesenzestig.'
Met dat laatste getal kon ik helemaal niets
beginnen. En wat de voorganger er over zei
begreep ik evenmin. Het ging aan één stuk
door over het einde der tijden. Over oorlogen
en geruchten van oorlogen. Over bloed en