wens nog nauwelijks lezen - geen bezoek. Dat
duurde maanden zo.
Toen kwam het bericht dat haar vader zou
komen om haar te zien, alleen hij kwam
Den Helder niet in. Dus moest Letty de stad
uit en ergens buiten op 't platteland haar vader
ontmoeten. En zo gebeurde het. De enige nog
enigszins berijdbare fiets werd in gereedheid
gebracht en ik zou Letty vervoeren naar een
adres in de polder. Daar gingen we. Goed inge
pakt, want het was erg koud. Nee, dat is te
zacht gezegd, het was verrekte koud. De strui
ken die anders wat beschutting boden stonden
aan de verkeerde kant. Meestal kwam de wind
immers uit 't westen?
Het duurde eindeloos voor we de huizen van
het buurtschap de Kooy bereikten. Daar kon
den we even uitrusten tegen een muur. Letty
zei niets. Was ze niet blij dat ze haar vader zou
zien? Koud kon ze 't toch niet hebben, ze zat
toch achter mijn rug? Of zou ze toch te koud
zijn, ziek worden? Ik werd radeloos, Letty zeg
dan toch wat, verdomme! Had ik nou toch weer
te hard geschreeuwd? Ze zei niets, maar huil
de geluidloos. We zijn verder gegaan en we
zijn er gekomen! Toen we bij het landarbei
dershuisje van Glorie in de Schorweg kwamen
en het bruggetje voor het huis overklotsten,
kwam er een magere, donkere man naar bui
ten: Letty! Nooit had ik een vader een kind zo
zien omhelzen. De man trok 't kind mee naar
binnen, mij zag hij niet eens. Niet dat ik 't erg
vond, want ik was een beetje bang dat Letty
zich bij haar vader zou beklagen. Ik was niet
zo aardig geweest tegen 't steeds zwaarder wor
dende kind achterop m'n gammele fiets.
Binnen was het warm en goed. De man praat
te maar tegen 't meisje, lachte, huilde en lach
te weer. Letty zei nog steeds niets, zat maar
stilletjes op schoot, liet haar vader begaan....
Na een paar uur moesten we weer terug. Het
afscheid was hartverscheurend, ik kon weljan-
ken. De man bedankte me aan één stuk door,
alsof ik dat kind 't leven redde. Ik wist niet
wat te zeggen en ben maar gaan fietsen. De
wind in de rug ditmaal.
En Letty, achter m'n rug, zei nog steeds
niets
MARANATHA
In de Vijzelstraat was het 'zaaltje van Kraak'.
'Maranatha' stond er boven de toegangssteeg,
dat betekende zoveel als 'Jezus komt'.
De mensen die daar elke zondag bij elkaar
kwamen om een uurtje uit de zorgen van alle
dag te zijn, konden het in de gewone kerk niet
zo goed vinden. Te groot, te koud, te formeel.
Broeder Kraak sprak een simpel woordje en
we zongen de al even eenvoudige, vaak wat
sentimentele liederen uit de bundel van
Johannes de Heer bij een klein harmonium.
Om misverstanden te voorkomen: Johannes de
Heer is zijn leven lang lid gebleven van de
hervormde kerk en een groot aantal aanhan
gers van zijn Maranathabeweging eveneens.
Men legde alleen - onder de druk van de drei
gende tijd? - een zeer sterke nadruk op een
spoedige wederkomst van Christus. 'En als
Hij dan weerkomt op de wolken, dan moeten
wij gereed zijn Hem te ontvangen!'
Indringend was dan ook de vraag: 'Is onze
lamp wel brandend, is 't olievat gevuld?' Een
vraag die regelrecht teruggaat naar het ver
haal van Matthëus over de vijf wijze en de
vijf dwaze maagden. De weerkerende Christus
werd vergeleken met de bruid. 'Onze bruid
stooi ligt klaar. Laten wij ons nog afvragen:
wat kan ik doen voor de Heer?'
85
Letty