84
vader en stormde naar boven. Ik ging met bon
zend hart achter hem aan. Tussen de slaap
kamertjes vóór en achter was een gangetje.
Aan 't einde daarvan was een diepe hangkast,
de 'donkere kast'.
In de kast hing een ijzeren roe, waaraan jur
ken, jassen, overhemden, bretels en stropdas
sen hingen en een enkel kostuum van m'n
vader. Boven de roe was een brede plank met
hoedjes, petten, een doos met sokken, één met
wanten, een stapeltje zakdoeken... Op de
bodem stonden wat oude schoenen, een zakje
grauwe erwten, een ouwe klok. Samen met de
buurjongen van twintig had m'n vader een
extra achterwand in de kast aangebracht en zo
een ruimte uitgespaard tussen muur en extra
wand, waar hij net achter zou kunnen staan.
Haastig morrelde hij aan 't luikje in de wand.
Aan de voordeur werd gebeld. 'Vlug, Jan en
niks zeggen.'
"Ja, ja,' zenuwachtig probeerde ik 't luikje op
z'n plaats te krijgen, toen hij door 't gat ver
dwenen was. Wéér werd er gebeld, luid en
dringend. Zo goed en kwaad als 't ging duwde
ik 't luik op z'n plaats en schoot naar bene
den. Met bonzend hart opende ik de deur. Een
grote, zware Duitser keek op mij neer en vroeg
iets in een voor mij onverstaanbaar Duits.
Zenuwachtig brabbelde ik iets van niet ver
staan, niemand thuis, niet begrijpen Even
aarzelde de man, keek achter zich de straat in,
mompelde: 'Ja, ja, ach so...' en sjokte schok
schouderend weg. Ik sloot de deur, ging op de
onderste tree van de trap zitten en huilde
Ik schrok pas weer overeind toen de boven
ste traptreden kraakten.
'Als je nou de volgende keer óók de kastdeur
nog achter je dichtdoet, is 't helemaal voor
elkaar,' zei m'n vader. Hij was lijkwit, maar
hij lachte.
'Ziezo, jongen, ook dat hebben we weer
gehad.'
LETTY
We hadden het beslist niet geweldig, maar echt
honger was er niet. Er kwam nog wel eens
een schip met vis binnen en dan aten we drie,
vier dagen vis. Gebakken, gekookt, gerookt.
Nog steeds wist m'n vader toch weer aan 'n
zak aardappelen te komen, 'n kistje appelen
soms en een enkele keer zelfs aan een fles
raapolie. Hij had toch niet voor niets zijn werk
in de Anna Paulownapolder gehad. De men
sen daar lieten hem niet in de steek. Er was
echter één probleem: Den Helder werd
Sperrgebiet, je kwam er niet gemakkelijk in.
Alleen kinderen liet men ongemoeid, hoewel,
zelfs dat was nooit helemaal zeker.
Toen de honger groot werd in Amsterdam kre
gen wij er nog een eter bij, een meisje van
een jaar of zeven. We kenden haar niet, ze
was geen familie, maar de jongste broer van
m'n moeder die in Amsterdam woonde, kende
het gezin. Omdat daar honger was, had-ie
gezegd: stuur Letty maar naar m'n zuster, daar
is nog te eten. Het was een klein mager meis
je, met grote donkere ogen. Ze zei weinig,
soms urenlang niets. Pas veel later heb ik
bedacht dat ze het héél moeilijk gehad moet
hebben in ons gezin van alleen maar jongens!
Er was geen telefoon, geen post - ze kon trou-
Razzia