Vijzelstraat bij elkaar hokten. Die spraken óók
onder elkaar een voor ons volstrekt onbegrij
pelijke taal.
Maar deze knapen waren groter, mooier,
koninklijk. Ze waren op doorreis, naar Texel
(van Texel?). Ik heb ze na die ene keer nooit
meer gezien...
Geruchten, geruchten geruchten
Over de Joden, dat ze weggevoerd werden
naar grote werkkampen. Dat daar héél erge
dingen gebeurden. Er werd medisch met ze
geëxperimenteerd. Ze probeerden gewoon of
je neus ook op je achterste wilde groeien. Dat
was wat wij ervan hoorden en onder elkaar,
als jongens bespraken. Hoe gruwelijk het was,
hoe ontzettend erg, dat hoorden we pas veel
later. Maar iéts van die gruwelen was toch,
totaal verminkt, tot ons doorgedrongen
Ze zouden ook Den Helder niet sparen, de
werf, de haven, de dijk, alles zou opgeblazen
worden als de moffen de oorlog gingen ver
liezen. Ze waren van plan iets door 't drink
water te doen, wij zouden 't geen van allen
overleven Je kunt nu smalend: 'geruchten'
zeggen. Maar een kind is weerloos en ont
zettend bang. Gerucht en geraas. Op een mid
dag zat ik op m'n slaapkamertje te leren. Ik
zou naar het Lyceum gaan, dan moest je een
toelatingsexamen doen en daar had je voor te
werken. Plotseling hoorde ik een enorm
lawaai. Het geronk van een snel naderend
vliegtuig en het helse venijnige kabaal van
geschut. Ik vloog overeind, rende naar m'n
slaapkamerraam en zag groot en dreigend een
reusachtig grote, kennelijk aangeschoten
Engelse bommenwerper recht op me af
komen, 't Kabaal kwam uit 't vliegtuig, uit
het boordgeschut spoten de kogels. Ik rende
naar de vóórslaapkamer, benieuwd waar het
vliegtuig neer zou donderen. Die nieuwsgie
righeid werd m'n redding. De schoorsteen van
de boet achter 't huis werd er half afgescho
ten, boven het keukenraam zat nog jaren later
een groot gat in de muur en 't bed was door
zeefd van de kogels...
Ach, je wist immers maar nooit wat je doen
moest: hollen of stilstaan, naar voor of naar
achteren lopen, naar boven gaan of beneden
blijven!
RAZZIA
'Papa, papa, allemaal moffen.' Opgewonden
stoof mijn broertje van vijf de achterkamer
binnen. Mijn vader zat voor de tuindeuren op
de grond en probeerde schoenen te repareren.
Hij schrok, schoof leest en hamer terzijde en
kwam overeind. 'Ga kijken,' beval hij, 'roep
je moeder.' Ja, wat moest ik nu 't eerst doen?
'Kijken, vóór,' zei m'n vader, die zag hoe ik
aarzelde. Ik schoof de schuifdeuren open,
betrad de altijd wat muf ruikende voorkamer
waar de nette meubelen stonden en waar we
nooit kwamen. Ik keek de straat in. Verrek,
het was waar. Tien, twintig van die gehate
groene uniformen, een grote legerauto. 'Ja
vader, het fs zo, wel twintig en een overval
wagen.'
'O, God, wat moet dat nou?' jammerde mijn
moeder die op het gerucht van boven geko
men was. Een razzia. We hadden er vaak van
gehoord, maar nu was 't dan zo ver.
'Ga achterom door de steeg naar je zuster,
neem Cor mee.'
'En jij dan?'
'Ik verdwijn in de kast.'
'Ja maar
'Mens ga asjeblieft en gauw.'
M'n moeder verdween, m'n broertje, niet
begrijpend, aan haar hand.
'Je weet wat je doen moet, kom op,' zei m'n
83
Gerucht en geraas