81 heel gedonder om met een gammel karretje een paar emmers water langs die lange Fabrieksgracht te slepen. Je moest je nog haas ten ook, want anders was 't water weer koud. Een ander hiermee samenhangend probleem was gebrek aan zeep. Ik herinner me nog dat we helemaal naar de Ambonstraat gestuurd wer den. Daar stond een winkeltje van Buter en kon je per persoon dan één fles 'loog' kopen. We hadden een bloedhekel aan deze klus, want niet alleen was het een hele tippel, maar je moest er ook steevast een uur of langer in de rij staan. En dan kon 't je nóg gebeuren dat tegen de tijd dat jij aan de beurt was, de handel was uitver kocht. Volgende keer beter. Ja, ja. Dan kon je, vaak tot op 't bot verkleumd, weer naar huis, waar je dan niet zo vriendelijk ontvangen werd, omdat je met lege handen thuiskwam. Eén ding konden die moffen toch goed: zin gen. Ik zeg niet dat ik ernaar terugverlang, maar herinner me toch heel goed dat ik 't knap vond, zoals zo'n troep soldaten op comman do precies gelijk begon en niet onwelluidend doorzong, 't Ging wel vaak over 't zelfde, heimwee naar bloeiende edelweis en naar Engeland. Als dan 't parmantige 'Und wir fah- ren gegen Engeland' weer klonk, brulden wij precies op maat erachteraan: 'pluns, pluns en dat was, voor ons althans, iedere keer een dijenkletser... Er was nog een lied waaraan ik een speciale herinnering bewaar: Ich hatt' einen Kameraden, einen bessern find'st du nit. Die Trommel schlug zum Streite, er ging an meiner Seite in gleichem Schritt und Tritt, in gleichem Schritt und Tritt. Eine Kugel kam geflogen, gilt sie mir oder gilt sie dir? Ihn hat es weggerissen, er liegt vor meinen Füszen, als war's ein Stück von mir, als war's ein Stück von mir. Of 't nu toeval was of dat we dat roken, ik weet 't niet, maar wél weet ik dat wij jongens er als de kippen bij waren wanneer er een mof begraven ging worden. Vóór 't katholieke kerkhof was op de hoek van de Duinweg/- Verfailleweg een speciale begraafplaats voor omgekomen Duitse militairen gecreëerd. Zo'n begrafenis geschiedde watje noemt met 'militaire eer'. Dat plechtige stappen onder 'Kameradengezang' met die bevlagde kist was al mooi, maar 't allermooist waren de saluut schoten. We kozen elk een mannetje uit en doken op de neervallende hulzen af. Die mof fen bleven toch roerloos staan, al was 't altijd verstandig die grote zwarte laarzen goed in de gaten te houden. Herman Klaassen beweerde dat er eens één heel venijnig op z'n jat ging staan en daar hield-ie drie dagen lang een dikke hand aan over. Aan het eind van de oor log werden ze trouwens knap zuinig met hun koperen hulzen - ze schoten wat losse flod ders weg uit kartonnen hulzen waarvan alleen 't slaghoedje van koper was. Nee, dan kregen we 't na de oorlog beter... Niet zodra de oorlog voorbij was en de mof fen werden afgevoerd, gingen wij de duinen weer in en het strand weer op. Een paar jaar lang hadden we de zee niet gezien en nu was alles van ons. Achteraf vind ik 't onbegrijpe lijk, dat er nog niet veel meer ongelukken gebeurd zijn. In de inderhaast verlaten bun kers vonden we werkelijk alles, tot trotyl en dynamiet toe. We hebben meters mitrailleurs kogels meegesleept, 't Leegschudden van de hulzen, 'n kruitspoortje maken en dan iets zwaarders laten ontploffen, was al 't minste vermaak. Op 't landje van Kaan aan de Meeuwenlaan, stond toen zoiets als een kleine tribune met kleedhokjes van een hockeyclub. Op een woensdagavond - we waren braaf naar de jon gensclub van de Christelijke Jonge Mannen Vereniging in de Spoorstraat geweest - heb ben we zo'n kleedhokje compleet doen sneu velen. Eerlijk gezegd, de klap was zelfs óns iets te hard. Hoewel we niet gesnaaid waren, had 't muis je toch een staartje. Je verraders slapen nooit en in de buurt ging 't verhaal dat 'die jon- MUNITIE

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Levend Verleden - Den Helder | 1995 | | pagina 21