80
moeder moest voor heet water zorgen. 'Ik heb
'em een slag voor z'n harsens verkocht' hoor
den we 'em zeggen, 'die is er geweest'. Met
z'n emmertje heet water toog hij weer naar de
schuur. Hij opende de deur daar lag de geit
- 't beest hief verwijtend de kop en zei: bèèèè.
Nog dezelfde dag kwam Ab Kater. Samsam,
jazeker!
BRANDSTOF
In mijn herinnering waren alle oorlogswinters
koud, zeker de laatste twee. Bij gewone men
sen stond er doorgaans maar één kachel in
huis, in de woonkamer. Maar ook als het niet
winterde en je maar één kachel had, was 't
toch een heel gedoe om steeds weer aan vol
doende brandstof te komen, 's Zomers werd
er wel gekookt in de 'boet', een stenen schuur
tje met een echte schoorsteen, waar een oud
fornuis nog uitstekende diensten verrichtte.
Het stoken van dit fornuis ging prima op hout,
en hout was er in onze zwaar gebombardeer
de en verlaten stad. Met een oud karretje en
een stapel jutezakken trokken we er op uit:
Torenstraat, Sluisdijkstraat of verder weg,
Californiëstraat of Spoorstraat. Al het verspl
interde klein hout van de verwoeste wonin
gen was voor ons. We kregen veertig cent per
zak ter aanmoediging. Niet dat je er veel voor
kon kopen, maar toch... De koekjes van Jamin,
die stonken de Spoorstraat in, zeiden we, die
hoefden we niet. Dan liever een pond rauwe
zuurkool van Kalis uit de Gravendwarsstraat,
dat vonden we lekker en we hadden altijd trek.
Een ander meevallertje was zo nu en dan een
zak briketten die eigenlijk voor de Duitsers
bestemd was. Ome Sieme, de kolenboer uit
de Sluisdijkstraat moest op gezette tijden
evenals de andere Helderse brandstoffenhan-
delaren verplicht voor de Duitsers rijden. De
briketten kwamen per schip en de colonne
paard-en-wagens trok via de Nieuwstraat en
Stakmanbossestraat vervolgens langs de
Ruijghweg. Achter het hoekpand in de
Reigerstraat, waar toen de Coöperatie huisde,
tegenover de Fabrieksgracht, was een smalle
steeg. Die steeg is er nu nog, maar die liep
toen dóór omdat de achterliggende huizen in
de Ooievaarstraat door een bombardement
waren verdwenen. Vandaar naar ons boetje
was 't pakweg niet meer dan vijftig meter.
Terwijl mijn broers met 't karretje in de steeg
stonden te wachten, reed ik mee met ome
Sieme op de bok. Tot de hoogte van de
Reigerstraat klom ik over de zakken met bri
ketten heen, omdat één van de zakken van de
kar dreigde te donderen. En laat nou precies
voor 't steegje jongen én zak 'per ongeluk'
van de kar vallen! De man op de bok merk
te uiteraard niks, die vuurde juist ouwe
Harmen, z'n paard, tot groter spoed aan. In
tijd van ja en nee was de zak op 't karretje
en met bonzend hart, maar trots, tróts kwa
men wij met de briketten thuis.
Ook van gemeentewege werd geprobeerd de
ergste nood te lenigen door heet water ter
beschikking te stellen. Iedere maandag kwam
er een, door een goedhartige knol getrokken
wagen, waarop een reusachtig cylindervormig
vat lag, door de straat. Het enigszins gelige,
hete water was afkomstig van de gasfabriek
aan de Fabrieksgracht. De voerman tapte voor
een dubbeltje een emmer heet water voor je
af. Op z'n buik droeg-ie een ronde trommel
waar hij als ontvangstbewijs voor 't verkre
gen geld een geel bonnetje afscheurde. Het
water was eigenlijk alleen geschikt om de was
mee te doen. Wanneer je op andere dagen heet
water wilde hebben, moest je dat zelf maar
bij de gasfabriek gaan halen. Zo nu en dan
moesten we eraan geloven, maar 't was een
Brandstof