links uitstappen in Schagen, rechts in Anna Paulowna. Van al die tussenliggende haltes, zoals Oudesluis, Breezand en Koegras weet ik 't gewoon niet meer. We konden fijn allebei lang uit op een (houten) bank gaan liggen. En om de tijd te doden, zongen we dan. Meestal psalmen, die kende je toentertijd uitje hoofd, 't Was alleen jammer dat 't zo verrekte donker werd. De trein werd niet verlicht, uit angst voor beschietingen. Maar m'n vader, die deze reizen méér gemaakt had, wist daar wel iets op. Hij viste een stomp je kaars uit z'n zak en zette 't brandende kaars je in 't 'raampost' van de rechterdeur. De deu ren waren aan de binnenkant tot ongeveer hal verwege van hout, aan de bovenkant zat een raampje, dat je naar beneden kon trekken. Als je 't raampje weer dicht wilde doen, moest je het raam aan een riem - aanvankelijk van leer, later van stof - omhoog trekken. Tot Breezand ging alles goed, maar toen we daar 'door de bocht gingen', gebeurde 't: het kaarsje viel bran dend en wel precies in de 'riemgleuf'. Ja hoor, de riem vatte vlam. En toen, zoiets vergeet je nóóit hoe oud je ook wordt, sprak m'n vader ferm: draai je om! Ik mocht niet zien dat hij wijdbeens - op elke bank één been - licht zwaai end, met eigen spuit 't brandje bluste. STADSVEE Hoewel er van honger nog geen sprake was, kwam er toch zo langzamerhand aan van alles en nog wat gebrek. Gelukkig kende m'n vader door z'n werk heel wat mensen in de Anna Paulownapolder en daar werd van alles en nog wat verbouwd. Trouwens, we konden zelf ook nog wel iets. Hoewel we in een eenvoudig rijtjeshuis woon den, was er achter het huis een vrij smalle, maar wel 'langgerekte' tuin. Vlak achter het huis, op het plaatsje, verrees een keurig nacht hok annex kippenren en daarin stapten kranig en opgewekt haan en hennen rond. Voor 't ove rige werd de tuin volgepoot met allerhande zaken als sla, andijvie en sperciebonen. Worteltjes gaven wat meer gedonder, daar kwa men wormpjes in. Het was natuurlijk een hele vreugde als die kippen eieren legden, maar er waren toch ook wel enige nadelen aan die beesten. Ten eerste scheten ze onbedaarlijk en bij voorkeur in het nachthok. Het schoonhouden van dat hok was dan ook een vervelend werkje, want zelfs als je niet zo groot van stuk was, was het erg behel pen in zo'n hokkie. Bovendien moest zo'n hok om voor mij onnaspeurlijke redenen regelma tig van binnen gewit worden. Het had iets met luis te maken, maar dat kregen ze toch, die kip pen, en dat kwam hun gezondheid en de leg- gerij bepaald niet ten goede. De eerlijkheid gebiedt me te zeggen dat een jongere broer van mij als taak had dat hok sghoon te houden, maar als hij daar dan weer eens erg veel kabaal over maakte, mocht ik het doen. 't Werd rond uit vervelend toen het eieren leggen wat erg lang stagneerde, want ja je moest die beesten evengoed te vreten geven. Op een goed moment werd besloten dat er maar enkele kippen geslacht moesten worden. Een prima idee. Alleen... wie moest dat doen? Mijn vader was er niet - hij was enige tijd ondergedoken - en de eer viel mij, als oudste, te beurt. Daar stond ik dan op de plaats, de kip tussen 78

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Levend Verleden - Den Helder | 1995 | | pagina 18