76 Terecht vroeg de eerder geciteerde dichter zich af: O Heer, wat heeft de stad misdaan dat Gij zo wreed haar slaat waarom vervloekt Gij deze kust waar 't Marsdiep aan de dijkvoet staat? VERRADER Het schoolgebouw was door de Duitsers gevor derd. Zo noemde men dat toch? Onze klas kreeg les in de consistorie van de Bethelkerk op de hoek van de Spoorstraat en de Graven straat. Tegenover de kerk was het Stationspark. Zo heette het tenminste op gezag van de Duitsers, want vóór de oorlog heette het offi cieel het Julianapark. Het was een niet zo groot, maar wel intiem wandelpark met een fraaie 'muziektent' in het midden. Bij de in gang van het plantsoen tegenover de kerk stond rechts een bord. Op dat bord stond zwart op wit: 'Voor Joden verboden'. We zagen dat wel en we vonden 't raar: wat was er nou voor bijzonders aan dat parkje? Waarom mochten de Joden daar nou niet in? Wat zouden die daar nou voor kwaad kunnen doen? Links van de ingang stond de ijscokar van Piet Boon, een lichtgele kar, donker afgebiesd. Daarachter de baas zelf, altijd bereid tot een praatje. Geld hadden we meestal niet, maar een enkele keer krégen we wel eens wat. Piet Boon had prima ijs en voor ons had hij zelfs nog wafeltjes. Ik herinner me nog heel goed hoe hij aan Duitse soldaten ijs verkocht dat ingeklemd zat tussen een paar ouwelachtige papiertjes. Een van die soldaten wees boos naar mijn ijsje: daar zat 'n échte wafel omheen! Dat was voor de kinderen, für die Kinder! Ja, ja en die daar dan? En de Duitser wees boos naar een spoorkees die 'n eindje verderop verge noegd aan een ijsje stond te lebberen. Ach man, b.... De ijscoman legde 't ijsje op de kar, draaide zich half om en begon doodge moedereerd een gesprek met de volgende klant. Vol spanning keken we toe. De Duitser nam het ijs en ging grommend af... We gnuif den, vonden die ijscoman een geweldige kerel. Eigenlijk was 't daar in die conistoriekamer helemaal niet ongezellig. Er was maar één bezwaar: in de Gravenstraat, schuin tegenover de kerk was de Ortskommandantur. We waren daar wat benauwd voor, want er werd zóveel gefluisterd en er werd vaak gewaarschuwd dat je daar niks mee te maken had, datje uit moest kijken en je op je woorden moest passen... Achter de Gravenstraat lag de Keizerstraat, één van de drie winkelstraten die Den Helder rijk was. Koningstraat, Spoorstraat, Keizer straat. Het was dinsdagmiddag, nog lang geen half twee. Ik slenterde langs de winkelruiten van de Keizerstraat en stond .plots perplex: Kannewasser hield uitverkoop en daar lag de Negerhut van Oom Tom, voor veertig cent! Dat was voor niets, dat was te geef, zoveel geld had ik. Ook zonder horloge wist ik, dat het nog vroeg was. Straks was het boek mis schien weg, ik móest naar huis. Het gebeur de zoals ik hoopte: een kwartier later was het boek van mij. Maar voor school was ik wél te laat. Dat was vervelend, want de meester was niet gemakkelijk. Het was een fijne mees ter, hij kon geweldig spannend vertellen, maar hij werd bar nijdig als je je niet aan de regels hield. En één van die regels waar hij strak de hand aan hield was: op tijd beginnen en op tijd eindigen. Er zat niet anders op dan maar eerlijk alles op te biechten. En dat had ik achteraf toch maar beter niet kunnen doen. 'Jij lijkt mij nogal opgetogen over die totale uitverkoop bij 'Kannewasser', onderbrak de meester mijn gehakkeld verhaal, 'de oorzaak Verrader

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Levend Verleden - Den Helder | 1995 | | pagina 16