70 gedeeld door vijf is één. Niet meer, maar ook niets minder. Terwijl we toverballen zuigend weer in de richting van de spoorlijn trokken, snerpte de stoomfluit van verre. Tromp ver bleekte en zette het op een lopen, zijn zus ging zwijgend achter hem aan. Juist toen wij de spoorlijn naderden kwam de trein alweer sissend en sjoekend op gang. We zagen de grote wielen naderbij komen, zagen de stan gen en gewrichten zich roeren, voelden het vuur en de vonken, terwijl mistige stoomflar- den over ons heen dreven. En daar stond Tromp - hij zwaaide, hij zwaaide naar ons, trots, triomfantelijk, want hij ging terug en wij bleven achter. Bleven achter in de verlaten heid van de polder onder een grauwe en kleur loze hemel. Hoe hadden we ook maar kunnen vermoeden, dat deze vrolijke, uitbundig zwaaiende schoolkameraad op weg naar de stad daar zijn dood tegemoet ging? lekkere hoge gras langs de vaart mocht je niet donderjagen. Dat gras moest gemaaid worden, dat was voer voor de koeien van Jan Bas, een boer aan de Stoomweg. Natuurlijk moesten we naar school. Naar de christelijke school, precies aan het andere eind van die kilometers lange Zandvaart. Lopen, wat dacht je? Brood mee in een stikkebuultje. Op die school was nou werkelijk alles anders, 't Schooljaar begon daar in mei. In welke klas moest ik nou zitten? In Den Helder zat ik in de tweede en zou met september naar de derde gegaan zijn. Voor de tweede klas was ik dus 'te ver', voor de derde 'achter'. Het werd de derde. In Den Helder moesten we schuin schrij ven, hier rechtop. De liedjes die ze hier zongen kende ik niet: 'Hail het kind, dat Jezus als zijn Hailand mint'. Ze zeiden hier hail in plaats van heil en main in plaats van mijn. Zij vonden dat ik 'deftig' praatte en scholden me uit: 'Zender HELDERSE KOEKVRETERS Daar zaten we dan. In een mufruikend onbe woonbaar verklaard huisje. Op hetzelfde erf woonde de huisbaas in een nieuw huis. Nou, nieuw... Het was een houten huis dat als tij delijk onderkomen had gediend voor een opzichter bij de bouw van de Afsluitdijk. Toen de dijk klaar was, was het huisje verkocht, afgebroken en aan de Zandvaart weer opge bouwd. 't Oude huisje, ons 'nieuwe' thuis, was als bollenschuurtje in gebruik genomen. Wij, m'n broers en ik, verveelden ons te plet ter. Van die huisbaas weet ik niets meer, maar z'n vrouw vonden we niet aardig. Ze had zelf geen kinderen en wij mochten niks. Bovendien rook ze, ik weet niet waarnaar. En als ze een boterham afsneed, klemde ze 't brood tegen haar enorme boezem. We lustten dat brood van haar dan ook niet. Daarom waren we ondankbare kinderen, die 't blijkbaar beter gewend waren. Helderse koekvreters. De grond om het huis was heilige grond. Bollengrond. Elke vierkante meter telde. Nergens kon je je verstoppen. Op het erf één vlierboom, wat bessenstruiken, sla, prei en penen. Daar mocht je niet aankomen. Geen schuttingen, geen bomen, niks. Zelfs in het Helderse koekvreters

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Levend Verleden - Den Helder | 1995 | | pagina 10