EXPLOSIE OP OORLOGSSCHIP „RIJNLAND"
52
Het gebeurde op het Marsdiep (4)
Het wonen aan de oevers van een belangrij
ke scheepvaartweg, zoals het Marsdiep eeu
wenlang was, had zijn voor-, maar ook zijn
nadelen. Een harde storm kon nog voordelen
hebben, althans voor de kustbewoners, maar
blootgesteld zijn aan vijandelijke kapers was
minder plezierig. Besmet worden door een op
één der schepen uitgebroken gevaarlijke ziek
te was wel het minste waar men naar ver
langde. Dan nog liever een explosie. Dat was
wel riskant voor degenen die er letterlijk nauw
bij betrokken waren, maar kon nog wel een
voordeeltje geven aan degenen die de nog
waardevolle brokstukken uit het water visten...
Het was tijdens de vierde Engelse Oorlog (1780-
1784) dat het oorlogsschip "Rijnland" met 170
man aan boord en bewapend met 54 stukken
geschut, deel uitmakend van een eskader op de
rede van Texel, in brand raakte. Het schip "brand
de van voor tot achteren als een oven", aldus
Pieter de Leeuw, de baljuw van Huisduinen/Den
Helder in een brief aan Gecommitteerde Raden
dd. 22 oktober 1783. Terwijl kapitein Mulder in
zijn hut zat te werken, wierp een hevige explo
sie hem met tafel en al omver. Door hals over
kop te vluchten kon hij nog net het vege lijf red
den. Gelukkig had het schip daags tevoren zijn
buskruit gelost, want de oorlog met Engeland
liep ten einde en tot gevechtshandelingen zou
het waarschijnlijk niet meer komen. Of alle bus
kruit gelost was? Waarschijnlijk niet.
De baljuw vroeg zich af of de konstabel niet
heimelijk een paar vaatjes achterovergedrukt
had. Want hoe moest anders die explosie wor
den verklaard? Het zou de baljuw niet verba
zen: "Ik ben al zo oud en lang in de wereld
geweest en weet dat er zóveel schelmstukken
omgaan die 't licht niet zien
Met meer dan twintig sloepen slaagde men er
ten slotte in, het brandende oorlogsschip uit
de vloot te halen en tussen het Horntje en
Oudeschild aan de grond te "boegseren". Het
duurde tot laat in de avond voordat het schip
geheel was uitgebrand.
De brand op de "Rijnland" was aanleiding tot
een verordening van Gecommitteerde Raden:
"Reglement tot voorkoming en demping van
brand in de schepen leggende in de Nieuwe Diep
en haven aan de Helder" (17 febmari 1786).
Alle vuren in de scheepskombuizen en stook
plaatsen moesten 's nachts tussen twaalf en
vier uur gedoofd zijn, op een boete van zes
gulden. En schepen in winterberging mochten
vooral geen buskruit aan boord hebben.
Niet alleen oorlogschepen, maar met name óók
V.O.C.-schepen hadden altijd buskruit aan
boord. Zo moest het op de rede van Texel
omkerende V.O.C.-schip "Alblasserdam" van
de Kamer Amsterdam op 6 december 1793
zesduizend pond buskruit opslaan in 's Lands
Magazijn. Evenzo het V.O.C.-schip "Madagas-
car" van de Kamer Enkhuizen.
Toen de Mokbaai, waar in de jaren vijftig en
zestig van de 18e eeuw vaak meer dan twee
honderd schepen overwinterden, door opslibbing
en opstuivend zand steeds minder schepen kon
den worden ondergebracht, werd de druk op de
haven van Den Helder steeds groter en moesten
daar talrijke verbeteringen worden aangebracht.
Op 4 januari 1790 berichtte de havenmeester
Jan Jonker dat in 1789 niet minder dan 222
grote handelsschepen (totaal 17.396 last) en
64 kleine koopvaarders in de haven hadden
gelegen. Daar kwamen dan de oorlogsschepen
nog bij, hetgeen nogal eens aanleiding gaf tot
problemen. Maar dat is een ander verhaal.
J.T. BREMER
LITERATUUR:
H. Schoorl en J.T. Bremer, Volk aan het
Marsdiep, 1983, blz. 112 e.v.
H. Schoorl en J.T. Bremer, Varensgasten en
ander volk, 1987, blz. 92, 93.