50 gebracht en daar zocht hij direct zijn baas, de commandeur, op. Kort daarop is het dier door uitputting gestorven. Hoogerduin bleef voor de rederij op Egmond om wat nog nuttig zou kunnen zijn uit het wrak te krijgen. De patroon of boekhouder kwam met een der voornaamste reders naar Egmond en ontmoetten de commandeur op het strand met de grootste vriendelijkheid, gaven blijken van hun vriendschap en achting en spraken hem moed in. Een deel van het scheepsvolk was in Egmond gebleven of weer naar Egmond teruggekomen in de hoop nog wat van hun plunje te bergen, maar er bleek niets meer te zijn. Misschien waren anderen hen voor geweest. In ieder geval, toen enkele matrozen van het veronge lukte schip het volgende jaar in Egmond waren en daar gingen koekhakken vonden ze dat de bijlen waarmee dat gedaan werd bijzonder veel leken op de bijlen die ze op het schip van Hoogerduin hadden gebruikt. Bij het bergen kreeg de commandeur wel zijn scheepskist terug, maar deze was open en leeg, terwijl hij deze op het schip had gesloten. Het enige dat de commandeur van de inhoud terug kreeg was een teerglas of bokaal, dat in een laatje van de kist had gelegen en omwonden was geweest met een zeemleren lap, met daar overheen een zijden doek. Het glas bleek heel, de zeemleren lap zat er omheen, maar de doek was weg. De commandeur ging met zijn aanwezige bemanningsleden met de sloep naar het wrak om voor de rederij nog wat te bergen. Het lukte hen nog 22 walvisbaarden te bergen, maar toen ging het hele wrak aan spaanders. Brokstukken spoelden aan op het strand van Petten tot aan Wijk aan Zee. Tenslotte lukte het Hoogerduin en zijn mannen nog om ruim 30 vaten op te vissen. Nogmaals nam het aanwezige scheepsvolk afscheid van commandeur en stuurman. Voor dat de commandeur uit Egmond vertrok, werd hij nogmaals bezocht door de boekhouder van de rederij, die ditmaal vergezeld werd door de twee juffrouwen die hun naam aan het schip hadden verleend. Zij gaven de commandeur goede moed op een nieuwe broodwinning en betuigden, dat zij uiterst voldaan waren over zijn edelmoedige gedrag. De commandeur had echter een groot verlies geleden. Het was namelijk zo dat de officie ren ter walvisvaart zogenaamde partgelders waren (zie P. Dekker, 1981), d.w.z. dat de com mandeurs, speksnijders en harpoeniers geen maandgages ontvingen, maar werden uitbe taald naar gelang van hun vangst. Als het schip leeg terug kwam, dan kregen de officieren niets behalve het vóór de reis uitbetaalde hand en equipagegeld. Hoogerduin hoopte dus spoe dig een ander schip te krijgen, maar zijn sol licitaties bleven vruchteloos. Eindelijk hoorde hij van een koopvaardijschip en solliciteerde met hulp van vrienden. Zijn vroegere patroon, voor wie hij 12 jaar als commandeur had geva ren, gaf een loffelijk getuigschrift. En zo werd hij kapitein of schipper op het koopvaardij schip "Zeelust". Zijn stuurman was weer Pieter Mozes, terwijl ook de jonge Cornelis Hoo gerduin de reis meemaakte. H. STOLL Literatuur: A. Bijl Mz.: "Walvisvaarders op avontuur - Varend volk in arctisch gebied". Elsevier, Amsterdam 1959. P. Dekker: "De laatste bloeiperiode van de Nederlandse arctische walvis- en robbevangst 1761-1775". Europese bibliotheek Zaltbom- mel 1971. P. Dekker: "De financiële toestand van de bewoners langs het Marsdiep gedurende de tweede helft van de 18e eeuw." West-Frieslands Oud en Nieuw, 48, 1981.

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Levend Verleden - Den Helder | 1994 | | pagina 18