32
te slapen, maar was, toen de nood hoger werd,
door de officieren naar boven gesleept en op
de stuurplecht gelegd, bedekt met enige zakken
en plunje.
Toen ieder in de sloepen ging was men hem
vergeten. Het volk besefte dat, als de com
mandeur dit wist, hij zou proberen weer op het
wrak te komen, waardoor een gehele sloep met
volk in gevaar zou worden gebracht.
Wrakstukken
Toen het dag was geworden keek iedereen uit
naar schepen, maar er was helaas niets te zien.
Hoogerduin vroeg aan het volk: "Vrienden, is
er nog iets tot voordeel van onze heren en mees
ters en ons zelf aan het wrak te doen?"
Maar het volk antwoordde: "Ach lieve com
mandeur, er is niets aan het schip te doen, dat
ziet gij zelf wel. Het gehele wrak is uit elkaar,
want het spoelt reeds achter tot zijn gat uit."
Later bleek dit inderdaad zo te zijn, want na
enige dagen werden bossen baarden (baleinen)
door vissers opgevist. Verder vroeg de com
mandeur: "Wel mannen, wilt gij gezamenlijk
verklaren, dat hier geen hulp van schepen is en
dat er niets meer voor ons aan het wrak te doen
is; dat wij hebben gedaan wat in ons vermo
gen was en dat het niet aan goed zeemanschap
heeft gemankeerd? Wilt gij, wanneer God u het
leven spaart en ik kom te verdrinken, verkla
ren dat ik alles heb gedaan wat in mijn ver
mogen was en niet gestorven ben als een lauw-
hartige of laasie? Ik van mijn kant zal verkla
ren dat gijlieden, behalve Klaas Wink, hebt
getoond brave, gehoorzame en getrouwe stou
te en kloeke zeelieden te zijn."
Stranding nabij
Het volk verklaarde zich daartoe bereid en zei:
"Het is nu zover, dat stranden het best is en
hoe eerder hoe liever, want velen van ons zijn
al verflauwd en kunnen zich nauwelijk op de
been houden." De commandeur zei daarop:
"Welaan dan, in Gods naam, snij los." En geza
menlijk zetten ze voor wind en voor zee recht
op de kaap van Egmond aan Zee aan.
De sloepen bleven alle drie bij elkaar. In de
oude sloep en die van de commandeur moest
voortdurend gepompt worden en werd voort
durend traan gestort om de aankomende zee te
stillen. Toen men bijna het strand bereikte brak
er een verschrikkelijke zee, die de sloep van de
commandeur als een pijl uit de boog voort-
gooide.
Men probeerde de sloep zo veel mogelijk met
twee riemen recht te houden. Uiteindelijk werd
de gehele bemanning met verschrikkelijk ge
weld uit de sloep op het strand gesmeten. Met
de oude sloep ging het evenzo; hij werd met
afgrijselijk geweld met de achtersteven tegen
het strand gegooid met de twaalf mannen, die
door de stoot in de woedende golven werden
geworpen.
De nieuwe sloep was echter dwars op de zee
geraakt en sloeg om: 17 arme zielen lagen bij
de sloep te worstelen. Sommigen staken nog de
handen hemelwaarts, van anderen zag men niets
als de benen omhoog steken. De bootsman en
de zeilmaker lagen nog een tijdje op de omge
keerde sloep, maar ze werden er helaas door de
zee afgeslagen en verdronken als de rest.
Hand in hand
De burgers van Egmond stonden hand in hand
op een lange rij tot in de woedende golven en
grepen de uit de beide eerste sloepen geslagen
lieden, zodat deze allen gered werden. De com
mandeur, die 16 bemanningsleden zag verdrin
ken, riep uit: "Ach hemel, mijn arme volk, zo
lang gestreden, zo droevig geleden. Een volk
zo getrouw, zo vlijtig, zo gehoorzaam, die moe
ten hier nog op het laatst hun lieve leven ver
liezen. O God, wat valt het mij hard. Vannacht
hebben ze mij nog allemaal zo tederlijk omhelsd
en mijn aangezicht met hun zilte tranen
besproeid en nu helaas, op het tippie (nipper
tje) dat wij hoopten hen met ons behouden te
zien om gezamenlijk God voor zijn goedheid
te loven, nu heeft de Heer anders behaagd en
wij moeten zien, dat zij van het leven beroofd
op het strand komen aanspoelen."
Wordt vervolgd.
H. STOLL