31 wrak te verlaten. We moeten achter het schip zien te komen en met Gods hulp en met behulp van de traan het nog wel wat uit zien te hou den. Als het dag wordt kunnen we zien of we nog iets voor onze heren en meesters kunnen uitvoeren. Ten tweede ben ik niet van plan om bij nacht te stranden, want wie zou ons dan enige hulp kunnen brengen?" Deze woorden werden door al het volk gebillijkt. In de sloep van de commandeur zaten diens zoon, alsmede stuurman Pieter Mozes, de zoon van de stuurman, Klaas Hoogerduin (harpoe nier), de broer van de commandeur, Comelis Maartensz. Bakker (harpoenier) met diens broer Kasper Bakker (schieman), allen uit Den Helder. De dood voor ogen De sloepen lagen om ongeveer 12 uur 's nachts op hun plaats achter het wrak. De bemanning zat met de dood op de lippen met nauwelijks driekwart duim hout tussen zich en de eeu wigheid en bovendien bijna flauw door gebrek aan lafenis. Het gebeurde tweemaal die nacht dat een der sloepen losraakte. Gelukkig lukte het met roeien om de sloepen weer vast te maken. Wind en weer waren aan het bedaren, maar voortdurend kwamen er buien over. De kracht van de zee werd door traan gebroken. Toen er tegen de ochtend een "stille vlaag wind" was vroeg het volk uit de nieuwe sloep of het niet tijd werd om te gaan maar de commandeur wilde wachten tot het licht was geworden en het volk gehoorzaamde. Nu het stil was kon de commandeur aan de andere sloepen vragen of de dronken Klaas Wink wel aanwezig was. Er werd bevestigend geantwoord, hoewel dat niet waar was. Wink was nl. naar zijn kooi gegaan om z'n roes uit Seylen uyt het IJs. (Uit: Groote Vissery, uitgegeven bij Petrus Schenk, 1700)

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Levend Verleden - Den Helder | 1994 | | pagina 31