De dramatische tocht van walvisvaarder „Juffrouwen Anna Cornelia en Anna" (3) 30 De loods vond dat het nu tijd werd om in de sloepen te gaan, want het was eb en dus min der gevaarlijk dan bij vloed. Commandeur Hoogerduin was er op tegen en zei tegen het scheepsvolk: "Gij spreekt van vluchten, mannen, en van ons schip verlaten, maar weet gij wel wat vluchten betekent voor een opperhoofd? Ik moet het verantwoorden kunnen. Bovendien, bedenk dat, als gij in de sloepen gaat, gijlieden nog niet behouden bent, want de sloepen zijn ook maar sloepen en daar bij nog zeer gebrekkig." De loods zei echter dat het meer dan hoog tijd was om te gaan als men zijn leven wilde sal- veren. Onder de bemanning rees een tumult: "Wij gaan in de sloepen! Die mee wil die kan, want het hele achterschip gaat er uit; het kan onmogelijk langer zo gaan." Ook de commandeur was er wel van overtuigd, dat het meer dan hoog tijd was en begreep, dat het volk niet meer was tegen te houden. Hij zei dus: "Als gij dan absoluut moet gaan, dan heb ik u dit te zeggen, mannen: In iedere sloep moet evenveel volk zijn en geen van u allen moet zich verstouten om hoegenaamd iets van uw goederen mee te nemen anders zal ik het bui ten boord smijten." In de sloepen Het volk beloofde te zullen gehoorzamen. Men bracht de onderste sloep te water; deze was zwaar lek en twee doften ontbraken; niemand wilde zijn leven daarin wagen. Iedereen wilde in de nieuwe sloep, die nog aan de stut en de galg hing. Daar dit onmogelijk was, werd er tenslotte een schikking gemaakt. Er gingen twaalf mannen in de sloep die het wrakst leek en in de nieu we sloep ging de loods met 16 man. De zoon van de commandeur was al in de derde sloep gesprongen die het eerst over boord was gezet in de mening dat zijn vader ook daarin zou komen. Dat betekende, dat in deze sloep 17 man zou komen. De sloep was echter zo lek, dat men gestadig moest pompen. Iedereen was nu in de sloepen, behalve de commandeur en de stuur man; zij wilden het schip nog niet verlaten. Het volk probeerde hen te overreden: "Welaan com mandeur, gij zijt niet voornemens om het schip te verlaten en schijnt er op te willen sterven. Gelooft echter niet dat wij, hoe de dood ons duidelijk voor ogen staat, laag genoeg van ziel zijn om u te verlaten. Als u niet bij ons in de sloep komt, wees er dan van verzekerd, dat wij uit de sloepen terugkomen op het wrak om met u te sterven." Lang stond de commandeur in tweestrijd, maar uiteindelijk begreep hij dat wat het zwaarst was het zwaarst moest wegen. Wereldse zaken kon den opnieuw gewonnen worden, maar nooit zoveel zielen. Hij zei dus: "Welaan mannen, ik zal in Gods naam bij u komen en ik beken, dat het hoog tijd is, maar het valt mij bitter en hard." Meer kon hij niet zeggen, want z'n gemoed schoot vol. Met zeemanschap Zodra de commandeur in de sloep was gaf hij bevel dat iedere sloep het eind van hun wal- vislijn aan het wrak moest vastmaken en ver volgens de lijn uitvieren. Hij lette er goed op dat dit niet slordig maar met zeemanschap werd gedaan, want velen hadden gedacht, dat ze nu direct met de sloepen naar het strand zouden varen. Hoogerduin zei echter: "Mannen, ik heb u twee zaken te zeggen. De eerste is, dat gijlieden niet moet denken, dat ik van plan ben om nu het

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Levend Verleden - Den Helder | 1994 | | pagina 30