"Kroonprins" vlaggeschip van eskader op de rede van Texel In de jaren omtrent 1810 zijn Amsterdam, Hellevoetsluis en Den Helder dè bevoorra dingsplaatsen voor "Majesteits Schepen en mindere Vaartuigen van Oorlog". De voor- raadmagazijnen in die drie plaatsen werden geleid door Willem van Rijn als generale aannemer. Op zijn bureau in Den Haag kwa men de opdrachten binnen om aan 's Lands Oorlogsvloot "de benoodigde victualie en brand" te leveren. De orders werden opge dragen door de Minister van Marine en Coloniën in de residentie. Willem van Rijn had als zaakwaarnemer in Den Helder Lambertus Albertus Kikkert aangesteld. Hij had geen makkelijk beroep want er was veel te regelen in het grote maga zijn achter de Wierdijk aan het Marsdiep, op een steenworp van het Nieuwediep. Je moest keihard kunnen onderhandelen met de leveranciers van de goederen, op de hoog te zijn van kwaliteit en prijs en goed kun nen organiseren. DE "KROONPRINS" Er heerste grote drukte op de kade van het Nieuwediep in de maand juni van het jaar 1809. Grote en kleine vrachten werden door de voer lieden uit het magazijn aangevoerd. Langs de houten beschoeiing van de kade zakte de lading aan touwen op de vrachtschuitjes. En als de schipper van zo'n schuit genoeg lading had en de trossen los liet gooien zeilden ze het Mars diep op. Wat was het geval het eskader lag de hele maand lang op de rede van Texel met als vlag geschip de "Kroonprins", en moest bevoorraad worden. Dit linieschip was een prachtige driem aster met vele zeilen, in de wind waaiden fier de vlaggen en wimpels en op de dekken ston den wel 80 stuks kanonnen. Gebouwd op de Landswerf te Amsterdam in 1797 onder de Admiraliteit van het Departement Amsterdam naar een ontwerp van scheepsbouwer R. Dors man. Bevelhebber van het oorlogsschip "van de eerste rang" was J. Musquetier. Voor Lambertus Kikkert brak een drukke tijd aan. Hij moest er toch maar voor zorgen dat proviand en brandhout op tijd aan boord van de vloot werd geleverd. AMSTERDAMSCH WAAGGEWICHT Het waren vooral de Huisduiner broodbakkers die het brood mochten bakken. Broden van zes ponden, harde broodjes, roggebrood en scheeps beschuit. De bakkers leverden hun brood op zondag en woensdag aan het broodmagazijn van Kikkert. Ieder schip van het eskader haalde dan de vol gende morgen om acht uur met hun scheeps- sloep het brood op. Er voer altijd een officier mee die de bon van afgifte tekende. Voor het vlees slachtten de plaatselijke slagers koeien en ossen, niet ouder dan zes jaar en wegende aan de balk tussen de zes- en acht honderd pond Amsterdamsch waaggewicht. Het vlees "moest half of vierendeel" iedere woens dagmorgen aan boord gebracht worden, samen met het gerookte spek en het pekelvlees. Het gerookte spek moest hard en droog zijn "overzeesch zonder eenig been" en werd aan boord van het schip gekeurd door de Raad van Administratie. Na de keuring werd het door de mannen van Kikkert aan boord gezouten en in vaatwerk ingepakt. Het pekelvlees was gezou ten en werd verpakt in vaten aangevoerd. Voor de zieken voerden ze schapen en hoen- 28 Drukte op de kade in juni 1809

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Levend Verleden - Den Helder | 1994 | | pagina 28