97 vindt en verder te vertrouwen op God den Heer". Het anker werd, hoewel het hachelijk was, met succes op 12 vadem diepte uitgezet. Het schip lag nu ruim twee mijlen van het land af en wel ten W. van Egmond. Tegen de avond passeerde een schip. Er was nog een oude vlag, die men van de vlaggestok liet waaien, maar het was onmogelijk voor het schip om hulp te bieden. Schip vol water Ondertussen was het schip al zo vol water, dat dit tussen het dek stond. Toen de nacht inviel werd besloten om de sloepen klaar te maken en uit te zetten. In iedere sloep legde men een walvislijn, een vaatje traan, riemen en dollen. Nog steeds bleef een deel van de bemanning aan de pompen. Ondertussen was de 14-jarige zoon van de com mandeur, Comelis, die op zijn vierde reis met zijn vader was, naar de kajuit gegaan om daar het horloge, de zilveren gespen, wat geld en het zakboekje van zijn vader te halen. Hij bracht het naar zijn vader met de woorden: „Men weet niet hoe het lopen kan en als gij komt te ver drinken kunnen de mensen zien wie gij bent geweest. Wat mij betreft, ik ga naar de hut en zal mijn naam op een briefje schrijven en dat in mijn zak steken". Door het slingeren van de vaten en de kracht van de zee werd alles kapot geramd: het hele achterschip was al los. Daarom werden nu de onderluiken met planken dichtgespijkerd in de hoop, dat het schip, als het nog lager zonk, op de luiken en de vaten met spek zou blijven drij ven. Zo lag men tot 's avonds acht uur in dui zend vrezen, toen het volk om het noodgebed vroeg. Direct daarop ging men weer aan het pompen tot een uur of elf. Op die tijd waren de pompen onklaar en het water stond al zeer hoog tussendeks. Zee en wind waren enigszins bedaard maar toch niet zo veel om zonder gevaar met de sloepen in zee te gaan. Het schip werkte hoe langer hoe meer uit elkaar. Iedereen was nat en koud en stond te bibberen en te beven. De commandeur wilde echter alles proberen om het schip te behouden en gaf bevel om het plechtanker van boord te werpen om zo wat verlichting te geven, maar zonder tuig en takel lukte het de vermoeide bemanning niet om dat voor elkaar te krijgen. Nu beval de commandeur om de sloep die bij het vallen van de ra ongeveer heel was geble ven overboord op zee te zetten. Toen deze aan een touw op de golven lag te slingeren, zei Hoogerduin dat er nog een tweede touw aan moest worden vastgemaakt, daar anders de sloep verspeeld zou worden. Niemand durfde echter van het schip in de sloep te springen, maar uit eindelijk waagde de stuurman, Pieter Mozes zijn leven en kreeg het karwei voor elkaar. (Wordt vervolgd.) H. STOLL De door twee sloepen belaagde walvis kan geen kant meer heen. Voorin beide scheepjes staat de harpoenier klaar om de twee meter lange schacht met de scherpe ijzeren punt in het lichaam van de walvis te drijven. Een sterk touw verbindt de ijzeren punt met de boeg van de sloep. Zo neemt de vluchtende walvis de sloe pen op sleeptouw tot het dier de ongelijke strijd moet opgeven.

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Levend Verleden - Den Helder | 1994 | | pagina 17