er een gunstige wind, zodat het schip, dat door
de storm naar de 73e breedtegraad was terug
gedreven, al gauw, geheel hersteld, op 80 N.B.
in het ijs terecht kwam. Af en toe zag men veel
"wallevissen" maar deze hielden zich meestal
op in het pas bevroren dunne ijs, waar zij niet
gevangen konden worden. Het schip moest nl.
aan dik ijs vastgelegd worden en de vangst
moest in open water plaats vinden.
Hard gelag
Men zwierf nu westwaarts door het ijs en zag
een enkele keer een walvis, maar kreeg geen
kans er een te vangen. "Waarschijnlijk een hard
gelag voor een braaf commandeur die zijn best
doet", verzucht het verslag. "Want de boekhou
ders van de rederij zijn alleen maar geïnteres
seerd in het resultaat van de vangst en als een
commandeur pech heeft gehad, dan heeft hij,
hoe kundig hij ook is, kans ontslagen te wor
den. Als de commandeur verslag komt uit
brengen bij zijn reder, ziet hij dat het gezicht
van zijn patroon zo wreed staat als hij in geheel
"Groenland" geen beer gezien heeft die zo
wreed uit zijn ogen kijkt als zijn patroon".
Hoogerduin liet nu naar het Z.O. opzeilen en
zowaar kwam er een grote en reeds gewonde
walvis aan de oppervlakte. Onmiddellijk maak
te men het schip aan het ijs vast en zette de
sloepen uit. Maar er kwam een dikke mist
opzetten en de walvis ontkwam.
Toen de mist opklaarde zeilde men verder tus
sen het drijfijs door en bleef doorzeilen, hoe
wel de mist weer opzette. Opnieuw zag men
een walvis, maakte het schip aan het ijs vast
en legde twee sloepen een eind van het schip
op wacht. Toen de walvis binnen het bereik van
de sloepen kwam, schoot de ene sloep zijn har
poenen af. Het geraakte dier zwom ontzaglijk
snel vijftien lijnen uit. Daar het mistig was kon
de bemanning van de sloep (waaronder de com
mandeur) het dier niet op het gezicht volgen,
maar moest dat op het gehoor doen, nl. op het
geluid van het "geblaas" (de uitademing) van
het grote dier. Toen de sloep bij de aangeschoten
walvis gekomen was, werd het dier doodgesto
ken, waarbij de commandeur een klap van de
staart van de walvis ("een waaier van ongeveer
22 voet") tegen zijn hoofd kreeg, maar geluk
kig liep dit goed af. Bij het schip teruggeko
men gaf de commandeur orders om spek en
baarden (baleinen) binnenboord te halen. Ver
volgens werd alles weer opnieuw klaargemaakt
en werden de sloepen "op brandwacht" gelegd.
Tweede vangst
Weer werd een walvis aangeschoten, maar hoe
wel het mooi en stil weer was, verloor men
deze buit. Eindelijk kwam men al zeilende tus
sen een heleboel walvissen terecht en kon men
van 30 juni op 1 juli een tweede buit bemachti
gen. De beide gevangen walvissen leverden sa
men 150 vaten spek op.
Tot 9 juli bleef men nog tussen de walvissen,
maar er werd niets meer gevangen. Na die da
tum zag men geen walvis meer. Tot 20 juli zeil
de men in gezelschap van een ander schip door
het ijs en kwam toen weer in open zee terecht
op ongeveer 73 N.B.
Samen hebben de bemanningen nog een ijsbeer
met twee jongen gevangen. Het moederdier
werd gedood en elk schip nam een levend jong
aan boord. Het jong op Hoogerduins schip stierf
echter kort daarop. Tezamen zeilden de beide
schepen nu voorspoedig met "mooi en lief we
der" over de Noordzee huiswaarts. Het scheeps
volk hield zich bezig met het opknappen van
het schip en het want en dagelijks werd er ruim
schoots heilbot, kabeljauw en korvis gevangen.
71
H. STOLL
(Wordt vervolgd)