70
van de titel luidde: Walvisvaarders op avontuur
- Varend volk in Arctisch gebied. Eén van de
hoofdstukken had als opschrift: De stranding
van de Groenlandvaarder "De juffrouwen Anna
Cornelia en Anna". Tot mijn grote verbazing
trad in dit verhaal een zekere Dirk Cornelisz.
Hoogerduin op.
Ik wist, dat één van mijn overgrootmoeders
Hoogerduin had geheten en door genealogisch
onderzoek bleek deze Dirk haar overgrootva
der te zijn geweest.
Boek van Dekker
Een tiental jaar later kwam het schitterende
boek van P. Dekker uit: "De laatste bloeipe
riode van de Nederlandsche Arctische walvis-
en robbevangst 1761 - 1775" en ook daarin las
ik de ramp van De juffrouwen etc. Als bron
werd genoemd een boekje, dat door Hoogerduin
zelf geschreven zou zijn en waarvan de fraaie
18e eeuwse titel luidde: "Singulieren of Bij
zonderen Historiën, wegens het verongelukke
van het Groenlands schip De Juffrouwen Anna
Cornelia en Anna".
Natuurlijk wilde ik dat boekje graag eens zien,
maar het heeft nog twintig jaar geduurd voor
het zover was. Ik wist namelijk niet waar ik
het boekje zou moeten zoeken. Uiteindelijk heb
ik het met hulp van de heer Dekker gevonden:
het bevindt zich in het Gemeentearchief van
Zaanstad.
Het verhaal van de laatste reis van "De Juf
frouwen" blijkt geschreven te zijn door een der
officieren van het schip, die, hoewel hij zijn
journaal bij de ramp was kwijtgeraakt, het re
laas uit zijn geheugen heeft opgesteld. De aan
leiding om dit te doen was niet zo'n plezierige.
Het bleek namelijk, dat al snel na de ramp rod
delpraatjes werden uitgestrooid als zouden de
officieren van het schip en in eerste instantie
de commandeur kapitein op een walvis
vaarder) niet berekend zijn geweest voor hun
taak. Vandaar, dat in het verhaal de comman
deur, diens zoon en de stuurman als bijzonder
goed naar voren komen. Overigens bleken de
reders van het schip geen geloof te hechten aan
de roddelpraat en hebben zij de commandeur
goed behandeld, al rustten zij na de ramp niet
opnieuw een walvisvaarder uit.
Plechtige taal
Ik laat nu de tekst van het verslag dat ik zo
goed mogelijk in hedendaags Nederlands heb
"vertaald" voor zich zelf spreken. De gespro
ken woorden, die vrij veel in het verslag voor
komen, heb ik zo nauwkeurig mogelijk gevolgd,
al kan ik me niet goed voorstellen, dat zeelui
zo plechtig tegen elkaar hebben gesproken.
Het schip "De Juffrouwen Anna Cornelia en
Anna" van de Amsterdamse rederij Pauw en
Ladiges lichtte tussen 7 en 8 april 1773 het an
ker van de rede van Texel met 45 man aan
boord. Met een gunstige wind en "extra schoon
en lief weer" bereikte het schip al op 24 april
de 78e breedtegraad. De commandeur klom aan
de steng om zelf de toestand van het ijs waar
te nemen en toen hij weer beneden was zei hij
vergenoegd tegen de bemanning: "We zijn niet
ver van het ijs. Het is weliswaar nog vroeg in
de tijd, maar we moeten klaar zijn (voor de
vangst). Kom aan als mannen, ieder doet zijn
plicht: voorzie de sloepen van lijnen, ieder
maakt zijn vistuig zodanig klaar, dat er niets
aan hapert. Zodra er wind komt, moeten we het
ijs in".
Hoewel het scheepsvolk nog niet veel zin had,
sprak niemand tegen en ging iedereen even vlij
tig aan het werk. Toen alles bijna klaar was
overviel hen een storm uit het noord-noord-oos
ten met een felle kou. Het overspattende water
bevroor onmiddellijk en bedekte het gehele
schip; op sommige plaatsen wel meer dan drie
voet dik. Door de zwaarte van het ijs werd het
schip naar beneden gedrukt. Bovendien kreeg
het schip een lek.
Gelukkig werd het in mei mooi weer en blies