56
werkgelegenheid en inkomsten werd geboden
door de omstandigheid dat heel wat schepen
voordat ze naar de Zuiderzeesteden konden
opzeilen, eerst een deel van hun lading moesten
overslaan in lichters, opdat ze hoog genoeg in
het water kwamen te liggen om de ondiepten in
de Zuiderzee te kunnen nemen. Hoeveel lichter-
lieden bij dit werk waren betrokken, laat zich
evenals in de voorgaande takken van maritieme
bedrijvigheid slechts raden 2).
Naast deze 'lichter'-activiteiten boden de schepen
die op de rede lagen, uiteraard indirect een bron
van werkgelegenheid en inkomsten aan de bewo
ners van de Marsdiep-dorpen. Immers, soms
gedurende lange tijd waren schepen gedwongen
op goede wind te wachten. Het ligt voor de hand
dat de zeelui van voedsel en drank moesten wor
den voorzien. Maar dat al deze aan de doorvaart
van zovele schepen gelieerde nevenbedrijven en
activiteiten veel economische zoden aan de dijk
zetten, mag worden betwijfeld 3).
Was het dan zo dat de inwoners van Huisduinen
en Den Helder direct een rol van belang speelden
in de vrachtvaart in Europese wateren? Deze
vraag zullen we helaas ook ontkennend moeten
beantwoorden. Het aantal vermeldingen van
schippers uit beide dorpen in de Sonttolregisters
is minimaal. Ook in de notariële archieven van
Amsterdam vinden we inwoners van de
Marsdiep-dorpen slechts zelden vermeld als
schipper of opvarende 4).
Dat wil overigens niet zeggen dat de vrachtvaart
in het geheel niets had te betekenen voor deze
dorpen, maar het belang ervan was marginaal.
Geheel anders lag het echter met de walvisvaart.
In deze tak van scheepvaart hebben de Huis-
duiner en Helderse zeelieden een rol van beteke
nis gespeeld. Tussen 1700 en 1803 waren maar
liefst meer dan 350 commandeurs afkomstig uit
de beide Marsdiep-dorpen. Halverwege de acht
tiende eeuw zouden circa 400 inwoners van
Huisduinen en Den Helder hun brood met de
walvisvaart hebben verdiend. Dat wil zeggen, op
een totale bevolking van 2500 zielen was van de
mannelijke beroepsbevolking ongeveer de helft
in de walvisvaart werkzaam 5).
Dat hoeft overigens niet te betekenen dat de
inwoners ook rijk zijn geworden van de walvis
vaart. Opvallend is het dat in de eerder genoem
de Tegenwoordige Staat wel melding wordt
gemaakt van de op de walvisvaart gebaseerde
rijkdom van dorpen als De Rijp, terwijl de schrij
ver zich over Den Helder en Huisduinen aanmer
kelijk soberder uitlaat 6).
Al met al kunnen we concluderen dat de scheep
jes die jaar in jaar uit door het Marsdiep zeilden
slechts marginaal hebben bijgedragen aan de
economische opbloei van deze regio. Er waren
de visserij, de beloodsing en allerlei andere
kleinschalige maritieme activiteiten. En er was
de walvisvaart. Het grootste deel van de bevol
king was direct dan wel indirect afhankelijk van
het maritiem bedrijf. Maar de handel, zo noodza
kelijk om de regio tot tastbare welvaart te bren
gen, ontbrak. De kooplui, de reders en de hande
laars waren elders gevestigd. Aldus kan worden
gesteld dat vanuit economisch oogpunt de
scheepjes, beladen met koopwaar, inderdaad de
dorpen aan het Marsdiep voorbijzeilden.
P.C. VANROYEN
NOTEN
1. P. Dekker, "De pilotage te Petten in de 18e
eeuw" in: West Frieslands Oud en Nieuw 42
(1975) 36-71, aldaar 44. Zie ook: C.F.L.
Paul, "De Amsterdamsche binnenloodsen tij
dens de Republiek" in: Tijdschrift voor zee
geschiedenis 1 (1982) nr. 1, 24-42.
2. Het belang van de scheepvaart voor Texel
komt in deze lezing niet aan bod. Voor vrij
uitgebreide informatie hierover zij verwezen
naar J.A. van der Vlis, 't Lant van Texsel
(Den Burg-Texel, 1975), aldaar 158-160,
259.
3. Zie voor de marginale betekenis van de
scheepvaart voor de beide Marsdiep-dorpen
de lezing van J.T. Bremer.
4. P.C. van Royen, Zeevarenden op de koop
vaardijvloot omstreeks 1700 (Amsterdam,
1987) 246-247, 283-284.
5. P. Dekker, "De 'Traankoppen'. De walvis
vaarders aan het Marsdiep" in: Zeewezen 62
(1973) nr. 1,26-30, aldaar 30.
6. "Het dorp van de Rijp is groot en schoon
Sterke handel wordt hier gedreeven.
Inzonderheid maakt men er zyn werk van de
haringvisscherij en walvischvangst en van
verscheiden neeringen, die hier aan vast zijn"
(Tegenwoordige Staat 388).