Herinneringen van een Helderse schooljongen: De blauwe dode" 52 Het was in de zomer van de invasie. Een zomer vol dreiging en spanning. De Duitsers gingen verliezen, dat was eigenlijk iedereen wel duidelijk. Maar hoe en wanneer? Er waren geruchten, angstwekkende verhalen. Ze zouden de dijk opblazen, het drinkwater vergiftigen. Ze zoudenja, wat zouden ze niet eigenlijk? Want er was nóg iets duidelijk geworden: de Nazi's deinsden voor niets terug. Hun niets en niemand ontziende terreurdaden waren steeds harder, steeds gruwelijker geworden. De geruch ten over wat er voor afzichtelijke wreedheden in de concentratiekampen begaan werden, over wat er met de Joden gebeurd was, werden steeds afgrijselijker Besloten werd dat ik tijdens de zomermaanden naar de veilige Anna Paulownapolder zou gaan. Ik had toelatingsexamen gedaan voor 't Lyceum maar vóór september zouden de lessen niet beginnen, als ze al zouden beginnen. Het boerderijtje lag in 't land, ergens in de drie hoek tussen de Meerweg, de Kromme Tocht en de Spoorlijn. Ik was er nooit eerder geweest, maar mijn vader zei dat ik er welkom zou zijn en dat ik groot genoeg was om er alleen heen te gaan. En daar ging ik dan, niet helemaal gerust, maar best wel nieuwsgierig. Het was zoals mijn vader mij had uitgelegd: Balgweg, Kromme Tocht en nog vóór het huis van tante Bartje rechtsaf het land in. Je komt er vanzelf, 't kan niet missen. Ik was in geen jaren bij tante Bartje, die met ome Piet Voorthuizen getrouwd was, geweest, maar er was weinig veranderd en ik reed er recht op aan aan. Wat me eigenlijk het meest verbaasde was dat ik voordien dat boerderijtje in het land nooit had opgemerkt. Ik was liever naar de altijd aardige tante Bartje gegaan, maar om de een of andere reden kon ik daar niet terecht. Toch aarzelde ik of ik niet eerst even zou doorrijden naar tante Bartje. Het was warm en ik had dorst en ik kon toch nog even gaan vragen of ik zo wel goed ging? Maar ik had duidelijk opdracht gekregen direct door te fietsen en zo sloeg ik toch het pad in. Er waren donkergroene akkers met aardappels en goudgele havervelden. In de verte stond de toren van Sint Jan. Rondom de boerderij was weiland. Er liepen wat koeien, een paar scha pen en twee zwarte Belgische paarden. Aan de voorzijde van de boerderij was een groentetuin waarin ook bloemen stonden. Een Oostindische kers vooral. Er was een oude man aan het werk, maar die deed net of hij me niet hoorde of zag. Misschien was hij ook wel doof dacht ik. Maar blind toch niet, want een blinde plukt geen slabonen. Later begreep ik dat de oude hier inwoonde en ongaarne bezoek zag. Vandaar. Het welkom van de bazin, een in 't zwart geklede weduwvrouw was niet onvriendelijk, maar na een paar woorden en wat drinken, moest ik toch maar eens op verkenning uitgaan. Misschien was één van haar zoons wel in de stal of op 't erf, ik moest maar eens kijken. Nou dat deed ik dan maar. Bij de schuur achter het huis hoorde ik geluiden. En inderdaad daar stonden twee bruinverbrande mannen van even in de twintig met elkaar te overleggen. "Je komt als geroepen", zei de lang ste. "Je kunt straks meteen mee te melken".

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Levend Verleden - Den Helder | 1993 | | pagina 20