93 de rol van de oude Helder als het economische zwaartepunt van de gemeente uitgespeeld was. Vooral in 1850 concentreerde het gehele zaken leven zich op de grachten om de Rijkswerf en op de Binnenhaven, waarbij de Kanaalweg als verbindingsschakel fungeerde tussen de oude en de nieuwe stad. Het vanouds bekende logement "Het Wapen van Amsterdam" was praktisch van het bestaan van Den Helder af een bloeiende onderneming. Maar toen de haven was gegraven en het ver keer de oude Helder liet liggen, omdat men veel sneller via de Maritieme weg en Binnenhaven bij de haven kon komen, begon het logement te kwijnen. Eerst nog werd geprobeerd de zaak te redden door er een grutterij van te maken, maar ook dat kon het "Wapen" niet van de ondergang redden. Het werd tenslotte met enkele belen dende percelen - waaronder ook het oude post kantoor - door de gemeente aangekocht, die er het raadhuis liet zetten dat op 5 juni 1837 feestelijk in gebruik werd genomen. Een ander voorbeeld is het logement "De Roode Leeuw" in de Artilleriestraat, waar de postwagen van 't Zand arriveerde. Toen het Noord-Hollands kanaal gegraven was, reed de postkoets nog wel, maar kreeg toch minder personen te vervoeren, omdat de meeste passa giers er de voorkeur aan gaven de tocht geheel per schip te maken, vooral toen de "ijzeren bar- ges" vervangen werden door de stoomschepen. Toen de spoorlijn in 1865 in gebruik werd genomen was het uit met het rijk van de postwagen en had de "Roode Leeuw" alleen nog maar sloopwaarde. Maar toen de gemeente Den Helder na 1850 zijn periode van bloei tegemoet ging, was het in feite een tweelingstad. In de oude Helder, officieel bekend onder de benaming "het gewestelijk deel der gemeente", woonde de oude getrouwe Helderse bevolking, bestaande uit vissers en vletterlieden, handwerkslieden, landarbeiders en neringdoenden, met een "top' van notabelen zoals de dokter, de notaris en de wat meer gestelden. "Import" Deze sinds generaties Helderse bevolking keek eigenlijk wat geringschattend neer op al de nieuwkomers die zich in de wijk aan het Nieuwediep hadden gevestigd; de arbeiders, de havenarbeiders, de scheepsagenten, de nieuwe ondernemers en al degenen die een stuk brood aan de haven verdienden. Dat was maar "import" die de oude en vertrouwde verhoudin gen dreigde te verstoren. Misschien als afweer daartegen sloot de oud-Helderse bevolking zich nog meer aaneen, en isoleerde zich van het overige deel van de gemeente en zijn inwoners. Natuurlijk werkten er oud-Heldersen op de werf en aan de haven, maar hun huis bleef in de oude Helder. Het merkwaardige daarbij is dat de stad in zijn geheel zich bleef uitbreiden, maar alle uitbreidingen kwamen steeds in het nieuwe deel tot stand. De oude Helder breidde zich nimmer uit en eigenlijk was het graven van de Singel in 1920 een bevestiging van dat isolement ten opzichte van het overige deel der gemeente. Het klinkt misschien wat overdreven, maar de oud-Heldersen beschouwden hun wijk als een heiligdom; ze kenden ieder huis en bijna iedere straat evengoed als de bewoners. Alle verande ringen in dat oude deel van de stad werden met weemoed aanschouwd. Want door zo'n veran dering verdween weer een stukje romantiek uit de jeugd. Hartekreet In 1887 schreef een bewoner van de oude Helder een ontboezeming over de veranderin gen sinds zijn jeugd, waaruit blijkt hoe gehecht de bewoners waren aan hun tot "wijk" gedegra deerde stad: "Het oude gaat voorbij, 't wordt alles, alles nieuw!

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Levend Verleden - Den Helder | 1993 | | pagina 29