HALTE BREEZAND: HERINNERINGEN VAN EEN HELDERSE SCHOOLJONGEN 88 Verhalen uit het Buitenveld (9) Een grauwe, kleurloze hemel, waaruit de regen elk moment dreigde neer te vallen. Een licht dat nergens vandaan kwam, dat geen schaduwen wierp, waardoor alles even vlak leek en de tinten des te scherper uitkwamen. En dat waren juist die tinten, de kleuren van de polder om me heen, die me beangstigden. Het donkere water van de vaart, het sombere groen van het dreigend ruisende riet, het zwarte glinsterende asfalt van de weg Ik was jarig die dag, acht jaar, en ik was benieuwd of er nog iemand zou komen. Twee maanden eerder was de oorlog uitgebroken en wij waren uit het zwaar geteisterde Den Helder naar de polder gevlucht. Daar zaten we dan in een klein vervallen huisje aan de Zandvaart en alles was anders. De verspreid staande wonin gen, de bruggetjes over de sloten vol lichtgroen kroos en kwakende kikkers, de geteerde weg langs de met riet omzoomde vaart, de bleekbrui ne houten electriciteitspalen met de zoemende draden, waarop soms zwermen spreeuwen zaten. Dat alles kenden wij niet. Het was vreemd, zwij gend, somber. Telkens regende het. '"t Is veels te nat, veels te nat," zei de boer uit de boerderij van rode bakstenen en rode dakpannen aan de Stoomweg, tegen mijn vader, het "land verzuipt". Inderdaad stond het water tot aan de rand van de vaart en ook de sloten waren boor devol water. Zou dat kunnen, dat alles onder water liep, dat de geschiedenis van Noach zich herhaalde? Dat zou toch nooit meer gebeuren, de regenboog was toch het teken? Maar er was geen regen boog te bekennen. De hemel was somber en gesloten. Het dorp lag ver van ons vandaan, aan het eind van de vaart voorbij het spoor. En nog veel verder, voorbij de bocht in de vaart, lag de school waar we naar toe moesten. Brood mee voor tussen de middag, in een stikkenbuultje. En ook dat kenden we niet. Zelfs de spraak van de kinderen was anders, ze vonden dat wij "deftig" spraken en dat stelden ze niet op prijs. Nee, erg gelukkig voelden we ons niet. Maar nu was het vakantie en bovendien was ik jarig. Alleen, er zou wel niemand komen. We woonden nu veel te ver, zei mijn moeder. Misschien mochten we wel naar de trein als we zeiden dat we goed zouden opletten. De trein die ieder uur langs kwam op weg naar de stad die we hadden moeten verlaten en die dan even stopte bij het dorp. Halte Breezand stond er op het wachthuisje. We zagen soms mensen in de trein die we ken den, omdat ze óók uit Den Helder kwamen. De trein floot voor de overweg als hij aankwam en ook als hij sissend en blazend de halteplaats ver liet. We keken de trein dan na met een menge ling van vreugde en heimwee als hij denderend over de Zandvaart richting Den Helder ver dween. Vreugde, omdat de trein zo mooi was en zo sterk, een hardlopend geweld in glanzend staal en glimmend koper, heimwee, omdat de trein terugging naar de plaats waar we gelukkig waren geweest en de zon had geschenen. Soms gingen we dan even naar opoe Walraven, een klant van vader, die in een huisje aan de Zandvaart op de hoek van de Wijdenes Spaansweg woonde. Het was een vriendelijk vrouwtje, dat nog in Zeeuwse klederdracht liep. We kregen dan karnemelk en een balletje en we praatten zo wat tot we dachten, nou komt de trein van de andere kant, misschien stappen er mensen uit die we kennen. Dan legden we ons oor op de rails om te luiste ren of we al iets hoorden. En dan eindelijk, ein delijk kwam hij aangedenderd in een sissende

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Levend Verleden - Den Helder | 1993 | | pagina 24