27 gepligt gevonden om de hulp der rustende schut terij alhier in te roepen." Toen de schout op het Buiten veld aankwam bleek dat men geweigerd had te werken "uit hoofde men hooger loon begeerde", maar de rust was inmiddels weerge keerd. Niet omdat men hoger loon had gekregen overigens, maar omdat door toedoen van J.Blanken de militaire wacht in Den Helder ver sterkt was. 6) "Uitvaagsel? Hoewel de oorzaak van de ongeregeldheden dikwijls gezocht werd in de "aard" van de poldergasten, waarmee met name hun drankzucht bedoeld werd, was de schout van de Zijpe niet zo éénzijdig in zijn oor deel. In een brief (18 april 1822) naar aanleiding van ongeregeldheden bij de aanleg van het Noordhollands kanaal in de Zijpe, wijst hij er enerzijds op dat zich "onder het werkvolk zoodanige bevinden, welke tot het uitvaagsel der maatschappij behooren", maar "dat ook aan den anderen kant alle reden tot ontevredenheid voor komen". Bij de ongeregeldheden in de zomer van 1817 kreeg men de indruk dat honderden ontevreden arbeiders terecht het werk hadden neergelegd, maar dat een paar "raddraaiers", die hun agressie op een onterechte wijze hadden afgereageerd, het gelag mochten betalen. Ongeregeldheden in mei 1824 Ook bij de verbreding van het Koegraskanaal tot Groot-Noord-Hollandsch-Kanaal enkele jaren later, kwam het tot ongeregeldheden: "400 a 500 man liepen van het werk af en beletten de goed- willigen het werken". 7) Ook nu weer is de oor zaak de slechte beloning: "Het misnoegen is ontstaan op grond dat de aannemers hun, naar mate van hunnen arbeid, slecht beloonden." 8) De eerstgenoemde briefschrijver, majoor A.R. de Wolff, commandant van het garnizoen Den Helder, schrijft vervolgens: "Bij aankomst der troepen heeft alles opgehouden. Laatstgenoem den de goedwilligen) hebben hun werkzaam heden gecontinueerd." 9) Als we de schout van de Zijpe moeten geloven was het vooral de per soonlijke tussenkomst van de gouverneur van de provincie op 12 mei, die de arbeiders weer aan het werk deed gaan: "Hij heeft getracht de onte vredenen met de aannemers te reconcilieeren verzoenen), met het gevolg dat de arbeiders van de percelen no. 1 en 2, het naaste aan deze gemeente (=Zijpe) grenzende, het werk hebben hervat." 10) De mening van de schout van Zijpe was wél vleiend voor de gouverneur, maar waar schijnlijk niet juist. Immers, volgens garnizoens commandant De Wolff was er op 14 mei, behal ve de eerder gestuurde eenheden (drie officieren, zestig onderofficieren en manschappen) nog een eenheid (één officier, twintig manschappen) nodig om zo'n 150 niet-werkwilligen te verja gen en hun tijdelijke behuizingen te vernietigen. 11Van de verjaagden zijn er nog weer elf teruggekomen "om die welke reeds aan het werk waren tot oproer aan te hitsen". Van deze elf zijn er tenslotte vier veroordeeld. 12) Literatuur: 1 H.Schoorl, Zeshonderd jaar water en land, Groningen, 1973, blz.33 e.v. 2 J.T.Bremer, De Zijpe, deel 2 (1813-1920), Schoorl, 1991, blz. 19 3 idem, blz. 20, 21 4 V.Vrooland en J.Sprenger, "Dit zijn mijn beren!", Amsterdam, 1976, blz. 42 5 J.Belonje, Het Koegras, Den Helder, 1974, blz. 46 6 J.T.Bremer, blz. 23 7 Brief garnizoenscommandant Den Helder A.R.de Wolff aan de gouverneur van de pro vincie d.d. 13 mei 1824 8 Brief schout van de Zijpe aan de gouverneur van de provincie d.d. 14 mei 1824 9 Brief garnizoenscommandant aan gouver neur d.d. 14 mei 1824 10. zie 8. 11zie 9. 12. Brief officier van Justitie Alkmaar aan gou verneur, d.d. 22 mei 1824. De brieven genoemd onder no. 7 t/m 12 bevin den zich in het rijksarchief te Haarlem in dossier no. 427: "Bescheiden betreffende de aanleg van het Noord-Hollandsch Kanaal". J.T. BREMER

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Levend Verleden - Den Helder | 1992 | | pagina 27