24 en de "baggeraars". Vooral de laatsten werkten in water of natte grond, hetgeen buitengewoon inspannend was. Een arbeider, die het tempo van zijn ploeg niet kon bijhouden, ging eruit. Het voor het grondwerk benodigde gereedschap bestond uit spaden, kruiwagens, kruipplanken, puthaken en baggerbeugels. Voor de puthaak, een ijzeren haak aan een houten steel voor het verleggen van de kruipplanken, was bij ongere geldheden een gedegen wapen. Hoewel in de bestekken van de inspecteur-generaal van water staat en publieke werken Jan Blanken wordt gesproken van daglonen van f 1,30 (voor een paard rekende men op f 3,50 per etmaal) is het zéér de vraag of deze op zich redelijke bedragen ooit zijn uitbetaald. In procesverbalen over ongeregeldheden elders aan het Noord-Hollands-Kannal (Akersloot, 1822) wordt gesproken van werkelijk uitbetaalde daglonen, die soms niet hoger lagen dan 40 cent per dag! 4) Geen wonder dat er zo nu en dan ongeregeldheden uitbraken, waarbij het werk werd gestaakt en - vaak onder invloed van sterke drank - zelfs tot plundering en geweldpleging werd overgegaan. Daarbij richtte de agressie zich veelal tegen de aannemer, maar ook wel tegen de leverancier van voedsel, drank, gereedschap, enz. omdat deze woekerprijzen zou maken. Ongeregeldheden Bij de ongeregeldheden in de zomer van 1817 richtte de agressie zich in de eerste instantie tegen Lammert Swart, de bewoner van Quelderbeek (Kwelderbeek), één van de vijf boerderijen die zich in het noordelijk gedeelte van het Buitenveld bevonden. Een kwelder is buitendijks gelegen land, dat zó hoog ligt dat het bij normale vloeden niet onder water loopt. Het hoogste gedeelte van deze kwelder was met lage duinen bezet, het overige deel was met allerhande zoutwinnende vegetatie begroeid, als kweldergras, strandkruid, zeepos- telein, lamsoor, zeealsem enz. Op de minst zilte gedeelte hield men koeien, voor het overige graasden er schapen op deze gronden. Omstreeks 1700 was bij de afwateringsgeul van deze kwelder een eendekooi aangelegd, vandaar de naam De Kooy van het tegenwoordige gehucht bij de brug over het kanaal en het nabij gelegen vliegveld De Kooy. De toenmalige pachter van de eendekooi, Willem Jimmink, kreeg in 1818 en 1819 telkens f 300,- verlaging van pacht "wegens vernieti ging van het hout" op de Kwelderbeek, door toedoen van op (brand)hout beluste poldergas ten. 5) Vlaamse relschoppers Het is niet helemaal duidelijk waarom Lammert Swart van hoeve Quelderbeek het moest ontgel den tijdens de ongeregeldheden in de zomer van 1817. Volgens een in het gemeentearchief van Den Helder aanwezig verslag van het Haags Gerechtshof, gedateerd 22 oktober 1817, zouden een zestal Vlamingen "benevens nog een aantal andere arbeiders den 18e Juny 1817 met putha ken gewapend en tot eene bende vereenigd de pachthoeve Kwelderbeek op eene geweldadige wijze geplunderd en de roerende goederen in die huizing aanwezig en aan de bewoner Lammert Swart toebehorende, in stukken geslagen en ver nield hebben." De zes beschuldigden waren Pieter de Graaf, oud naar gissing 27 a 28 jaar, laatst woonachtig nabij Liefkenshoek in Vlaanderen; Pieter Puinbroek, 44 jaar, geboren en woonachtig te Calay in Vlaanderen; Pieter van Loon, 27 jaar, woonachtig "op den Dael in Vlaandren"; Henricus de Paauw, 34 jaar, woonachtig te Antwerpen; Pieter Jan Bakens, 36 jaar, geboren te Capellen: en Franciscus Gehem, bijgenaamd Sieske, 25 jaar, geboren te Brugge. Zij hadden, onder aanvoering van eerstgenoem de, "welke eenen ontbloten sabel in den hand hieldt", éérst de overige arbeiders het werken belet, vervolgens "zekeren Hermanus van Doorne, knecht van den duynmaayer en koop man Lammert Swart, welke knecht met eenen geladen wagen van Kwelderbeek...naar de keet van den ingenieur Van Asperen reed, aangeval len, geslagen en mishandeld" en waren tenslotte "na de glazen te hebben verbrijzeld" het huis

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Levend Verleden - Den Helder | 1992 | | pagina 24