wip wilde vervoeren met "kagen schuijten of te wagens" naar de venters en de handelssteden, terwijl de heffing voor het weeshuis en de pach ter nog niet betaald was. PACHTER VELDHUIJS Elf september 1692: de akte vermeldt Jacobus Eriksz. Veldhuijs als de nieuwe pachter. Borgen zijn Allerd Aarjensz. Schagen, bakker van Huis duinen en landeigenaar, en Pieter Jelisz. Plate- voet, telg van de korenmolenaar op Huisduinen. De pacht tot september 1695 kostte jaarlijks 51:0:0. Met enige onderbrekingen heeft Veldhuijs de leiding over de Huisduiner visafslag gehad tot 1713. De pachtprijs liep in die periode op van 51:0:0 naar 390:0:0 in 1752. Maar een kabel jauw ten gunste van de schout bleef gehand haafd. Dat de zaken aan de afslag niet altijd rooskleurig verliepen, bleek uit de veiling van de afslag over de periode 1704-1707. De schout en zijn sche penen konden geen pachter vinden, want "in opslag gemijndt bij niemandt en is opgehouden" voorspelde niet veel goeds. Toch kwam men later op de dag tot een mondelinge overeen komst met de "oude" pachter Veldhuijs en met Cornelis Timmers. Een nieuwe situatie deze tweemans-leiding, die later niet meer voorkwam. Het kostte hen 55:0:0 jaarlijks; dit bedrag lag vijfenzestig gulden lager dan de pacht van de vorige drie jaar. Veldhuijs wist zich verzekerd van een goede partner, want voor de periode 1707-1710 werd Cornelis Timmers pachter, waarbij Jacobus Eriksz. Veldhuijs als borg voor hem instond. De jaarlijkse prijs die betaald moest worden was inmiddels tot 80:0:0 opgelopen. De hierop vol gende periode nam Veldhuijs voor de laatste keer de leiding van de afslag op zich. Daarna heeft vooral Cornelis Timmers de verantwoor ding over de Huisduiner afslag gehad tot 1752. HOGE BOETES Gevangen vis op zee verkopen, aan bijvoorbeeld koopvaarders, was lucratief maar ten zeerste verboden. De akte van 12 november 1737 ver plichtte dan ook drieëntwintig schippers van "deikschuijtje en cromstevens" van Den Helder en Huisduinen, door middel van hun handteke ning bekrachtigd, om de vis via de afslag aan te voeren. Men mocht "geen cabeljau schelvis etc levendig int Nieuwediep verkoopen nog tussen Amster dam ent Nieuwediep". Alleen als het schip in nood verkeerde, of aan de grond zat, mocht de vis gelost worden. De boetes bij een overtreding waren niet mis. De eerste keer werd honderd gulden in rekening gebracht en iedere volgende overtreding liep met honderd gulden op, met uiteraard verbeurd verklaring van de vis. De ontvangen boete werd als volgt verdeeld: één derde voor de schout, één derde voor de armen en de aanklager kreeg het resterende deel. Om het een en ander in goede banen te leiden stelde men twee van deze schippers aan om toezicht te houden. Dit waren Cornelis Jochemsz Rugerd Springer van Huisduinen en Cornelis Spanjaart wonende te Den Helder. VEERTIGSTE PENNING Of de visafslag goede jaren had, dan wel dat het weeshuis de financiën hard nodig had, blijft een vraag. In ieder geval werd er 10 september 1754 op hoog niveau over gesproken. Ondanks de vastgelegde voorwaarden over de periode 1752- 1755 ontstond er een geschil. De reden was een tussentijdse verhoging van de pachtpenningen, ten behoeve van het weeshuis, tussen de weesmeesters enerzijds en de pachters anderzijds. Het liep zo hoog op, dat de "Heeren commissarissen uijt het college van Heeren 127 Een zilveren gulden uit 1796, die in Enkhuizen werd geslagen voor West-Friesland

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Levend Verleden - Den Helder | 1992 | | pagina 31