ook elders aan "verdere plaatsen om de Zuijd" aanbieden, mits de penningen voor de afslager (later ook voor de armen en wezen) hier opge bracht werden. Met "om de Zuijd" duidde men Vlaardingen, Maassluis en de Zuid-Hollandse en Zeeuwse eilanden aan. Verder was er nog een tachtigste penning, bestemd voor de gevangenen van Duinkerken. De door kapers gevangen genomen vissers van Huisduinen en Den Helder zaten te Duinkerken of elders in Vlaanderen in het gevang. Wilde men deze mensen vrij krijgen, dan moest er een losgeld betaald worden. Tot zolang moest hun voeding, kleding etc. aan de gevangenis betaald worden. De tachtigste penning was dan ook hard nodig. Tenslotte was er de bepaling, dat de dorpsbewo ners een kabeljauw of "een zooi vis" (een maal tje vis) mochten kopen aan de afslag. Uiteraard moest de pachter van alles "register houden'. KUSTVISSERS De eerste vissersbootjes van de dorpsbewoners waren klein van stuk. Dit was noodzakelijk, want vanaf het Marsdiep tot aan de Maas monding was nog geen haven om af te meren. De schippers zetten de scheepjes dan ook op het strand; door hun bouw met vlakke kiel was dit mogelijk. Van daaruit werd de vis in rieten man den naar de afslag vervoerd. De vistijd liep van november tot eind mei, waar bij ieder tijdvak zijn bepaalde vissoort mee bracht. Op de afslag werd onder andere de vol gende vis afgeslagen: kabeljauw, leng, schelvis, wijting, schar, schol, tong, makreel en pieter man. Nogal karakteristiek voor deze dorpen werd ansjovis, haring en geep gevangen. Door middel van een treknet vingen ze de vis aan het strand of één van de zandbanken voor de kust. Met een vlet roeiden de vissers een, met kurken drijvers afgezet; net de zee in. Na enige tijd werd het net met een grote boog naar de kust getrok ken waarna de vis in de manden werd gedaan. De vissers stonden dan vaak tot over hun middel in het koude water om de netten binnen te halen. Het "haringtrekken" was zeer zwaar werk en vond plaats vanaf februari tot eind mei. De vangst werd door de vissers naar de afslag gebracht. De haring werd in tallen, tweehonderd stuks, uitgeteld en afgeslagen, dertig van deze tallen vormden een last. De opbrengst verdeelde men volgens het gestel de part onder de reder, de schipper en de trek kers. DE VERLEGGERIJ Huisduinen kreeg niet alleen een handelsmach tiging voor een afslag, maar ook voor een ver- leggerij, waar de vis gezouten werd. De verleg ger had een belangrijke functie, na stemming, door de schepenen geleid, verkreeg men dit ambt. Vooral bij de geepvisserij speelde deze man een grote rol. De geep werd gezouten als aas voor de hoek(haak)visserij en langs de gehele Hollandse kust gebruikt. Alleen plaatselijke vissers moch ten de geep op deze stranden trekken. De ver legger regelde alles. Voor de geepvissers bepaal de hij de plaats waar men mocht vangen. Gevangen vis voor aas werd door hem, indien er een minders vangst was, toegewezen aan de kopers. Van de geeptrekkers ontving hij van iedere gul den een stuiver, de "vreemde koper' betaalde hem op dat bedrag acht penningen. Ook voor de armen en wezen was er een heffing, weesmees ters ontvingen van de geepverkoop de zestigste penning. Ook de verlegger moest van dit alles "register houden". RAKENDE DE SCHARREN" In het later ontstane Den Helder was de visserij eveneens van belang. Verschillende huizen had den achter op het erf een bokkinghang (haring rokerij). Ook werd veel platvis, vooral schol en schar, gedroogd in droogtuinen. Dat deze vis niet altijd de afslag passeerde, was uiteraard een doom in het oog van de pachter en verleggers. Mochten zij "een zaakje" op het spoor komen, dan werd direct de schout inge licht. 125

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Levend Verleden - Den Helder | 1992 | | pagina 29