DE VISAFSLAG VAN HUISDUINEN
Gezien de ligging van dit kustdorp, rondom
de visgronden en op de drempel van de "Zui
derzee", was het logisch dat er een visafslag
kwam. Toch moest Huisduinen tot het begin
van de zeventiende eeuw op dit recht wach
ten. Op advies van Gecommitteerde Raden
verleenden de Staten van Holland en West-
Friesland hiervoor octrooi en kreeg Huis
duinen "den afslag en verleggerij van der
Landen van Huisduinen".
De afslag was bedoeld voor deze jurisdictie,
men mocht alle vis afslaan, ook zoetwatervis,
later brachten vissers van verder gelegen plaat
sen hun vis hier ook aan wal.
Door vis te zouten, te roken of te drogen werd
het een duurzaam artikel. Vervoeren was dan
ook geen probleem en zo ontstond een zeer
levendige handel met de koopvaarders op het
Marsdiep en de handelaars van de Zuiderzee
steden.
Omdat de visserij een grote plaats in het han
delsverkeer innam, was de afslag van Huis
duinen en later van Den Helder dan ook van
plaatselijk belang, voor veel mensen was het een
bron van bestaan.
De schout en schepenen verpachtten de afslag in
het openbaar vóór het Huisduiner raadhuis; de
hoogstbiedende werd pachter voor een periode
van drie jaar; het pachtgeld moest hij jaarlijks
betalen.
Hoewel het ambt een aardige bron van inkom
sten kon zijn, moesten er twee borgen garant
voor hem staan.
Door hun beroep of bestuursfunctie hadden deze
borgen genoeg financiën om het verlies te dek
ken. Vanzelfsprekend deden zij dit voor een ver
goeding.
Bekende borgen waren Kersje Visser, Jacob
Hoogland en Meijert Jacobsz Giltjes.
De voorwaarden met betrekking tot de afslag
werden, voorafgaande aan de veiling, publieke
lijk bekend gemaakt.
PACHTPENNINGEN VOOR HET
WEESHUIS
De bepalingen voor de visafslag werden door de
Staten van Holland en West-Friesland vastge
steld. Zo moest de afslager een toeslag heffen
voor de armen en wezen; over iedere gulden
geveilde vis betaalden de schippers een oortje
ofte wel vier penningen extra (16 penningen is
een stuiver).
De heffing was alleen van toepassing op vissers
van buiten Huisduinen, Den Helder en Texel.
Deze zogenaamde pachtpenningen van "de
vreemde luijden gevangen en alhier vercogte
vis" werden jaarlijks door de weesmeesters
geïnd.
Dat deze heffing kon oplopen, blijkt uit de afre
kening van 1796, "aan weesmeesters de pagt ter
somme van 421:0:0." Dit bedrag was "gesteld in
guldens van 40 grootte het pond, stuijvers en
penninge".
Vanaf 1701 mocht men geen vis afslaan als de
plaatselijke vissers hun vangst nog niet aange
boden hadden. Vooral de schippers van Petten,
"die van Petten", boden hun vis veelal als eer
sten aan, wat later was dit ook van toepassing op
de schippers van Egmond en de Wijk (Wijk aan
Zee).
De plaatselijke schippers mochten hun vangst
124