zonder noemenswaardige moeilijkheden gere den, maar raakte men ernstig in de problemen toen men het Buitenveld bijna verlaten had. Want toen het rijtuig in oostnoordoostelijke richting de rand der Ooghduinen (Donkere Duinen) had gevolgd, kwam men bij het "Vloeyde Gat" ernstig in de problemen. In plaats van de karresporen door het zand, zocht de koetsier de onbereden, ogenschijnlijk harde grond aan de rechterkant op, hetgeen het gezel schap noodlottig werd. Want ieder die hier goed bekend was, had de koetsier kunnen vertellen dat daar het verrader lijke moeras lag van een vroegere dijkdoor braak. De bewoners van het Doogenhuis (d'Ogen- huis), een boerderij met ongeveer veertig hec taren in het gebied van de tegenwoordige Donkere Duinen (d'Oogeduinen, Dooge- duinen, Dogge Duinen, Donkere Duinen), de gebroeders Aarjen en Gerrit Hendriksz. (van) Brederode, 22 en 23 jaar oud, hoorden toen ze omstreeks acht uur 's avonds buiten bij hun woning bezig waren "een ijslijk geschreeuw". Ze gingen erop af en zagen in "het Vloeijde Gat een rijtuig zitten in het water en modder." De paarden waren al voor het rijtuig vandaan en stonden, evenals de voerman, wel in het water, "dog egter op de harde gront". Uit het rijtuig werd geroepen: "Jesus mensche helpt, wij zullen hier verzuijpen!" Toen Aarjen Brederode "de wagen naderde door het water" zag hij een persoon achter het rijtuig die ongeveer tot aan de armen toe in de modder zat. Hij zei: "Gerrit kwam direct, nam de staart van een paard ("dat wel in 't water dog egter op de harde grond stond") in de ene hand en gaf zijn broer een hand. Deze ging zo diep het moeras in "dat zijn hooft eeven boven water bleef en vervolgens de hand toestekende zoo ver dat hij de vingers van die heer vattende." Toen de man op het droge gekomen was, zei hij:"Jesus - mensche help mijn vrouw en dogter, want anders zulle die verzuypen." Gerrit Brederode ging naar huis om een plank en touwwerk te halen. "Intusschen zeyde de heer tegen de tweede deposant, vrind weest tog zoo goed, help mijn vrouw en dogter die huijl- den en kermden dat het voor geen mens was aan te horen Aarjen deed een touw om zijn lijf, gaf het eind aan de heer en de voerman, begaf zich weer te water en zag kans de dochter naar de vaste grond te dragen. Daarna ging hij "wederom heen, seggende de heer: vrind, mijn vrouw is soo swaer, kan jij ze wel dragen, waarop de deposant antwoordde: dat zal wel gaan." Al gauw bleek echter dat het toch niet zo een voudig was. Nadat de deposant het touw ter- deege om 't lijf van de juffrouw vastgemaakt had wilde hij haar aftillen, maar konde niet. Recommandeerde haar leenig bij 't wiel neder te gaan, dog dat niet konnende, seyde de depo sant "spring maar in 't water", waarop de juf frouw momentlijk antwoorde "in Jesus naam daar gaan ik", en wierd de juffrouw door haar man en de voerman zoodanig door het water getrocken dat het water over haar hooft ging en de beenen op het water dreeven Maar tenslotte kwamen ze toch allemaal weer op het droge. Inmiddels was Aarjen Brederode teruggekomen en "bevond dat de passagiers al gered waren, hebbende toen de voerman gehol pen door middel van de plank, een touw aan de phaëton (rijtuig) gekregen en deselve door de paarden agter uyt laten trekken tot op de vaste grond, vervolgens de paarden voor het rijtuig gespannen en na het Doogeshuys gereeden..." Als "conclusie" staat tenslotte in de in het rijks archief te Haarlem aanwezige akte, die opge maakt werd voor notaris Pieter de Leeuw te Den Helder, dat de Koegrasgebieden op veel plaatsen zo onpeilbaar diep waren "dat degeen, die erin viel zoude hebben moeten omkomen, waarom men zich van eenen ervaren voerman diende te voorzien, indien men niet verkoos met den gewonen postwagen te reizen." Literatuur: J. Belonje, Het Koegras, Den Helder, 1974 J.T. Bremer

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Levend Verleden - Den Helder | 1991 | | pagina 22