128 werd het land ook als hooiland gebruikt. Hoewel er vaak goed verdiend werd, bleef het een riskant bedrijf, want het lukte bij plotseling opkomende storm niet altijd, het vee in veiligheid te brengen. Zo werden de pachters op zaterdag 29 april 1741 overvallen door een "onvoorsiene storm uit den noordwesten en noorden die een soo snelle als geweldige overstrominge tot gevolg had, "dat op dien eenen dag zijn verdronken driehonderd schapen, seshonderd lammeren, vijf paarden en een koe, bedragende na geldinge van dien tijd, ruim vijf duisend guldens waardig (waard)." En het was ternauwernood, dat Adriaan Vader en Hillebrand Willemsz Muller, twee bruikers pachters), "het leeven behielden, wordende insonderheid de laatste, sig aan de staartvan een swemmend paard vasthoudende, wel driehonderd roeden ver door den grooten slenk na de hoogtens van den Zanddijk opgesleept, stroomende het water door de huisen en doende alomme soo groote schaade, dat sij van heeden af nog wel tien jaaren werk hebben dien fatalen dag te boven te koomen..." (uit een rekest om vrijstelling van belastingen d.d. 17-06-1751 door de pachters Adriaan en Pieter Vader c.s.). GEEN HEUVELTJE DROOG.. En Jacob Coren van der Mieden, die zelf de (vierde) boerderij Ketenburg" bewoonde, schreef aan zijn medeheren van Callantsoog onder andere: "Op het Buytenveld was geen heuveltje droogh, maar alles een formele zee en in het huys van Vader stond het water 2 tegeltjes hoogh aan de haart; aan mijn huys stond het tot aan de deur, die met mest en aarde moest worden dichtgemaakt. Des middernaghts kreegh Hillebrand (Muller) soo swaren aanslagh van water op zijn huys, dat hij voor instorting vreesde, en daarom zijn kindertjes door het water, den Helmdijk langs, na mijn huys braght, om haar te bewaan voor ongeval." En hij voegt eraan toe: "Het is daar Buitenveld! Er wordt wat gewonnen, (maar) daar vallen ook jammerlijke slagen!.. Nietemin, en onaangesien die swaare verliesen, hebben onse luyden weder prompt betaalt, vee aangekoght en zigh op Gods bijstand verlatende, staan zij weder als mannen. Dat ook na zo'n overstroming de gronden vanwege de enorme verzilting nog niet direct voor beweiding geschikt waren, blijkt onder meer uit een brief die Pieter Muller op 4 september 1703 schreef: terwijl desen noordwester storm het Buitengors vol zout water leyt. sal mijns oordeels noodigh en best syn, om de beesten koeien) te laten gelijck de mijnen al reeds daervan afgehaald sijn, omdat met langer aldaar te loopen, sekerlijck afteruyt (achteruit) souden teeren en mager werden, 't Selve sijn de vette lammeren mede onderhavigh..." Uit een eveneens in het archief van de Heerlijkheid Callantsoog aanwezige verklaring van Pieter Muller (en Adriaan Wentel) blijkt dat ook in 1694, bij een storm op 1 oktober, het water in de hoek bij Groote Keeten zó hoog was opgedreven, dat het water aan de kant van de Noordzee slechts één meter hoger stond dan aan de "binnenkant". Kortom, de veehouderij op het Buitenveld was een wisselvallig bedrijf. Er kon goed verdiend worden, maar zo nu en dan vielen er "jammerlijke slagen". J.T. Bremer

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Levend Verleden - Den Helder | 1991 | | pagina 32